Monday, December 19, 2022

"Hallo, ik ben nog niet dood."

"En nu je genoemd bent, Is er zoveel veranderd. Nu ze je naam kennen, Kun je er meer voor kopen? Heeft de reputatie, Iets anders opgeleverd, Dan schade. Nee, nee, Nog een keer, Nee, Natuurlijk niet. Om te denken, Dat een schijnbare, Vooruitsnellende, Een vrouw ooit, Ten goede, Of zou kunnen komen, Is als dromen, over, Maar nooit doen, Een wetenschap van niets, Gedeeld met niemand, En nergens geprint, We zullen nog langer wachten, Tot de vier jaar alsof het politiek, Ook weer voorbij gewaaid zijn, Het is, Politiek, En daarmee af, Doek dicht, Zaak gesloten, Carrière voorbij. Genoemd zijn zou genoeg moeten zijn. Voor een man dan. Voor een man op zijn minst. Als ik een man was geweest. Maar dat ben ik niet."

Thursday, October 6, 2022

"Ouders, zonder kinderen."


"Het is gemakkelijk ouder te worden, te zijn, ook. Maar te mogen wezen, een geheel ander verhaal. Elke dag zie ik ze over straat lopen, de ouders zonder kinderen. Zij roepen hun nichtjes, neefjes, huisdieren of bonussen bij elkaar. Kijken in een dozijn naar links en rechts voor het passeren van een kruispunt, want onvervangbaar, onbetaalbaar, zo kostbaar zonder enig vergelijk. Het is meestal pas in de kinderboerij, in het hartje van het zwembad, dat de zucht aan hen ontsnapt. Ze willen niet aan de zijlijn, maar gewoon kunnen bij zijn.

Laatst nog was ik op de koffie bij, de buik van, groeide zowaar, van gemis, tussen het eerste en het tweede kopje, tot hoogtij in maand zeven, maar die buik, kwam zo snel, als zij ook weer even vluchtig was verdwenen. Soms fluistert ze me toe, "Iedereen is zwanger, iedereen behalve ik... natuurlijk bevallen ze en bevalt dat ze, hoe kun je nu niet houden van, en uiteraard deel je foto's van dat prachtig ontluikende leven, maar mag ik dan nooit even.., even, niet herinnerd worden aan, hoe leeg de schoot is van de moeder wiens kind nooit heeft bestaan?"

Nu het trillen van haar handen elke volle maan heftig wordt, laten wij de schoteltjes maar achterwegen, een mok vol, past de leemde beter. Morsen doet alleen maar, denken aan. De traanbuisjes worden gestopt met het zand van dromen over ooit, als, snachts wanneer niemand stoort. En in de morgenstond wanneer er opgestaan zal, dan veegt zij de korrels met de zwaarte van verloren hoop tegelijkertijd met haar dromen, uit de hoekjes van de ogen.

"Op een dag na morgen," verzucht ze me. "Op een dag na morgen, komt de dag, dat het ook het mijne mag..."

"21 botard-niej-tuinuh."


"Het kostte 21 botanische tuinen, om er een te vinden, die leeg genoeg, om tranen te tuiten en lippen los te laten, dat stilte bepraat mag worden, terwijl zij mijn vinger met haar hele hand, en op de ander, een vlinder landen laat.

Ik zou liegen, als ik me zou blijven verbergen achter stapels spullen die niets doen dan de witte leegte van de muren, achterstallig maken. En ik zou liegen, als ik doe alsof schema's en grote agendaboeken samen met Google kalender verzoeken, genoeg zouden zijn voor het traagschuim hart.

Alle woorden van paradijs die verkondigd werden, zaten verstrikt in de netten die uitgegooid werden tijdens de meest vruchtbare van tijden en onmenselijke oogsten. Dat naïef niet eens meer een woord is dat enige zeggenschap kan,

Jij, vonden we uit, wilde aanraken wat niets heeft om aan vast te houden. En dat je gehypnotiseerd door de kansen in het spel. En dat je als betoverd door alle mogelijkheden van mogelijk nu, nu, nu, al nu, al met al.

En al is er niemand schuldig, toch zweer ik je, God straft direct, ik wist wel, dat mijn borstkas het hele leven lang, verdomme, een gevangenisstraf was, voor het hart te graag ontglippen wil, klopt tijd en keer en nooit een keer optijd, of zij eruit mag, en springen doet ze.

Kom uit een dorp waar meisjes nog met touwen spelen, in en uit, in en uit, in en uit, spring in, spring in, dat ik zo geconditioneerd voor het diepste, wist ik veel toen de staartjes nog in twee tallen en nooit tussen de benen.

Ik ben van ver naar hier gekomen, vertel het je alleen, omdat ik vertrekken zal, en de kamers die ik thuis noemen moet in deze kooi, willen je als een vrouw, geloof me, meenemen naar het oneindige, waar de zon elke avond het graan gedag zoent, en het zoemen van de rondom nimmer stopt.

Ze vragen me vaak of ik zing of poëet ben, en antwoorden heb ik nooit, omdat ik dichter ben, dan mijn kippenvel wenste.

In verfstalen te veel van kilte en onverschil wordt geprobeerd te pakken alsof, het een vakantie die, maar wanneer hij roept in zijn slaap, dan noemt hij mijn naam toch, en die van niemand anders?"

"Ame harete kasa over wasuru."


"Er is geen remedie voor de melodie van tikkende vingers op schermen zonder stop of pauze,

En elke keer dat ik mijn ogen dichtdoe, op bed ga liggen, de slaap zoeken wil, met een passie die als hierboven onbekend,

Niemand weet, niemand weet,

Driehonderdeenentachtig chats en tellende nog voor de vogels van de buren hun eerste toon van de ladder ontsnappen laten om de zon te begroeten,

Zouden de vogels weten?
Zouden hun vleugels zoals de onze?

En iedereen wil twee uur van je tijd om jouw woorden als een spons en ze daarna beter op papier te zetten, want, krant, en,

Niemand weet, niemand weet,

Ze zullen verkondigen dat zij aan de weg timmerd, maar niet dat het al jaren 'n eenrichtingsverkeer lijkt,

Niemand weet, niemand weet,

En ze zullen zeggen dat het goed met haar gaat, dat haar werk als altijd virtuoos en met een flow die moeiteloos,

Maar zouden ze, ooit,
Niemand weet, niemand weet,

Dat te veel met bloed geschreven, het zweet al jaren ruikt naar eenzaamheid en onbegrip,

Maar we zullen schrijven dat ze zoet is, dat haar ogen blauw zijn, en ze bijna, er bijna, zo bijna is,

Niemand weet, niemand weet,

En natuurlijk zou je met gemak en volledig waarheidsgetrouw kunnen schrijven dat ik op zijn minst niet ongelukkig ben,

Ze zeggen dat ze geluk had, dat het aankwam, dat het de David was, de zie dat het wel, de cijfertjes brekende en data vrekende, maar,

Niemand weet, niemand weet,

Dat je ook alleen die status krijgt, wanneer je in hun ogen, hard genoeg, lang genoeg, conform genoeg,

Hij klaagt dat er geen ruimte is voor aanpassing, maar zie je de breuklijnen over de buiging na elk applaus niet van boven tot onder langs de gehele lijn van de ruggengraad, trekken aan,

Niemand weet, niemand weet,

En al mijn studenten willen graag, benoemd worden, beroemd zijn, in de bladen en op de podia, op straat zelfs ook, tegen de muren en op de spandoeken, en al mijn studenten willen graag, maar,

Niemand weet, niemand weet,

Hoe duur de prijs van inkoop bekostigen,

Niemand weet, niemand weet,

Hoe betaald, verdienen je komt te staan."

Monday, July 18, 2022

De Ronde Kamer.

"Op gesmeekte en geleende tijd leef ik lief en leed met, zonder,
En al was de muur nog zo van steen, klimop, klimt overal overheen, 

Zie je het vuur, zie je de wolken van God wat een hel moet het daar wezen? Wat zou er toch

Het is een oorlog, die met het rollen van 'n enkel oog, dat voorheen, gericht op, 

De tent van parasols en luifels, daar lijkt het even, wanneer genoeg kopjes duistere thee, 

Alsof, alsof de wortels van het droomland nog altijd, vertakken tot, vertaling,

Daag me uit, te rennen dan, als niet anders, als niets anders dan het op een lopen zetten meer kan,

Het gruwelijk delict van delicatessen die bij het grof vuil, tussen verloren en simpelweg niet op waarde,

Geschat, wordt dat de woordenlijst der Nederlandse elke maand daalt, omdat het niemand nog, 

En dus, al scheelt het je geen ruk, ik blijf me maar afvragen, hoe kun je in een atheïstisch oord, zo geloven dat vertrekken erger zou, dan verblijven waar,

Geloof moet en verwacht, neem in gedachten dat, mijn iedere druppel precies in de hand, al is die verkrampt,

Ga je het huis dat nooit gebouwd is opbranden zoals, de man die nooit gesproken heeft omdat hij zich te comfortabel voelde bij Zwijger wezen? 

Je bedekt me, alsof de huid al jaren geen factor meer nodig heeft, zij is toch al, kan niet te dicht bij de zon,

Beschut, in de armen, vraagt schipper, mag ik aanmeren?

Mag ik, mag ik, mag ik, mag ik, mag ik, mag ik, mag ik, mag ik,

Laat je me,
Of laat je me?

Deel ik blikken van stilte, met een alom bedenkelijke oude vriend, wie hemzelf pas nu, durft te schrijven, dat schaamte wél een woord, en de dikke van Dale,

Dat inderdaad,

En het had liefde kunnen zijn,
Maar er moest en zal,
Voor betaald,

Geloof me,

De prijs van liefde,
Is te duur, wanneer beloofd aan,

Wilde je anderen de schuld geven, dan zou het je goed recht zijn, zoals al je voorbehouden, zie de stenen, alweer,

Klim op, klim, op, op, operdepop, over-heen,

Tot,"

Sunday, February 27, 2022

"Stpthstrn."


"En eens in de zoveel tijd, wanneer alles licht is, dan is het zo goed en zoet, en je mist absoluut niets, tot je overnieuw,


Stukje bij beetje, verzamelen we de kapotgeslagen overheengestapte verankerde stukjes,


Ik verdiende mijn naam op de fortuinlijke loonstrook, en nu, zou je opzich, sta je hier met al je redelijkheid en realisme,


Maar, waar, was je toen de stroken vingers behoefte, toen de verloning uit vijf keer meer lezen en beblaarde vingers bestond?


En als je denkt, dat niemand iets om je geeft, weet dan, dat je door je moeder gemist wordt,


Er gebeden wordt dat je niet te dicht tegen de zon zal gaan vliegen, dat de ogen mogen blijven innemen, dat het de tong niet stillen zal, dat de keel geen kikker kennen mag,


Gordijnen worden gedeeltelijk gesloten, half gestoffeerd, de lantaarnpaal schijnt dwars door het spleetje, de nachten zijn alsnog gebroken, of je nu wel niet, hier,


Ik zoek houvast, maar zie enkel kuiten over rekstokken gieren, wandelwagens waar op gehangen wordt om fiep, en extra stevige zitjes voor veiligheid, een dubbele dop,


Eens in de zoveel tijd, dan komt hij op de schoot in slaap vallen, met het neusje tegen de borst aan, dan zou alles, licht en leven,


Ik denk aan je, je wordt niet vergeten, mijn grote angsten zullen je nooit overkomen, het boek zal opgedragen, de herinneringen zullen in de doos onder het bed, mijn hand zal uit blijven reiken, de blaadjes zullen geharkt,


Er valt een sluier over de tijd, wit is het niet, want de trouw is complexer dan een ring om vinger en de verbinding is even ambivalent als WiFi hotspot,


Eens in de zoveel tijd, is het mistig, lijkt het zowaar alsof er sneeuw in de zomer, alsof de lente nog niet hier, alsof het nieuwe jaar oud is, en dan, 


Zeg ik je overnieuw gedag, dat afwezigheid zo aanwezig kan zijn, leer je pas, wanneer het gemis er is."

"Заставь дурака Богу молиться - он лоб расшибёт."



Kun je het helpen, dat je als vrouw, eerder of later, meegenomen wordt in? 


Ooit geloofde ik dat het zakken voor mijn rijbewijs de grootste verschrikking was die kon plaatsvinden. Nu vind ik het angstaanjagend dat ik er een heb. We gaan nooit een auto kopen. Ik ga onder geen een mogelijkheid met je rijden. Gordels zijn soms ook dodelijk. En elke dag sterven er meer mensen aan ongelukken op de weg dan in de lucht. We zullen ons hele leven aan de trein overgeleverd zijn. Maar het is het waard. Niemand gaat jou op het asfalt uitstijken zoals ze doen met vogels en katten en soms in de klakkeloosheid van telefoneren tijdens en muziek wisselen met kinderen. 


Ik ga met je aan de hand overal en wij zullen elk en ieder roekeloos vermijden. En ik begrijp het echt wel kind, als je denkt dat ik overdrijf, maar geloof me, je weet niet hoe het eraan toe gaat hierbuiten. Mensen maken elkaar elke dag kapot. Op ontelbare manieren. En jou zullen ze niet nemen. 


Niemand zal je. Ik. Ik bescherm je. Ik bescherm je. Ik bescherm je ook voor mijzelf als ik moet. Ijverig als 't paard dat dwars door de hekken, in galop, ijverig als één voor jou, die opgeven weigert bij wil."

Bouw de wijn

 "Breng me, naar het viertal waar de kleur van de deur even vol van passie én felte als wij,


Neem me mee, daar waar het licht door de plisse heen zweeft alsof de lucht altijd warmer dan dat waar naartoe gekeken wordt in de buitenwereld,


Ik geloof, ik geloof,


In omeletten op bed met de geur van verse koffie en vroeg gebakken brood dat nog warm op het bord dampt,


In briefjes verstopt tussen sokkenla én frutsels van herinneringen die ooit aan het begin van "ons" aan de muur gespijkerd ingelijst en al,


Ik geloof, ik geloof,


Dat dit onze plek is, hier maken wij de regels, hier mag alles wat gewilt en gewenst,


Er wordt geleerd wat schuifelen nu eigenlijk is 'n uur of twee het nieuwe jaar in,


Waar de tafellakens verdwaalde dekbedovertrekken en ieder shotglaasje een kans op groene toekomst en groei beloofd,


Ik weet toch,


Dat dit onze plek is, hier maken wij het leven tot onderdanig aan de handen die haar boetseren zoals naar verlangd wordt in de stoutste,


Ik geloof, ik geloof,


Dat je rijker wordt van in de armen ontwaken elke ochtend,


Dat is onze plek is, hier maken wij de regels, en je hoeft nooit meer je jas aan te trekken en de deur in het slot te laten klikken, door weer en wind naar huis te vertrekken,


Ik geloof, ik geloof."

Tenentuintje

 "En ik sloop naar binnen door de geheime tuin, elke zomernacht, om vijf minuten, om even, één blik te delen, één zucht te nemen, de duivel zijn glimlach nog een keer te vergeven. 


Bestempelde mijn lot zelf, met volle overgave aan, kan het niet uitleggen of tekenen voor je, het was gewoon zo, zo, zooo, ja, ha, haaah, ha,


Dus hier zitten we, parkbankje, zonneschijn, stiekeme pinken die als bij verloren verstand, in elkaar klemmen op loze beloftes die graag geloofd,


Herinner je je nog? Hoe mij ogen die eerste keer. Brandend verlangen, behoeftig behoedden, zinderende topjes die uitstrekken ver buiten gebaand,


Wist je toen al, dat een hart puur, je altijd vrijpleiten, vrijblijvend, zou?


Dus hier ligt het hart dat ooit bezet door, dat haar dienst een ereronde en nauwelijks humanitaire, dat het de juiste verleende om daarna, te zien vertrekken,


Afstand, tijden, scherven, blijven, stilzwijgend,

De vraag ontspoort nog voor zij ooit gesteld,


Zoent me in een poging, te redden wat nodig, maar als je had geluisterd, begrip onbesluierd,

Het antwoord slechts een apparaat,


Ik schreeuw uit de verte, terwijl de stap uitsterft, ik hou van je toch, is dat niet dan, het engste dat je ooit hebt gehoord?


De zondaar strikt vertrouwelijk tot geschenk, neemt de mand vol voedzaam mee naar huis en richt er zijn schuilkamer mee in,


Draaideuren die gesloten blijven, loopbanden die doorrazen, een wind die de gordijnen uit haar stuc rukken,


En ik sloop naar binnen elke zomernacht, in de hoop dat, koesterde iedere bloem tot ik mij liet verstenen achter de klimop,


En ik sloop naar binnen elke zomernacht, in de hoop dat, de morgen zou breken met jouw aanraking gewikkeld rondom mijn huid,


Maar je weet wat ze zeggen van hopen, het doet enkel de idioten leven, 


Dus verzegelde ik mijn lot, daar elke nacht zoals het ook het slot, in geheimzinnigheid en zachtjes kloppen besloten, tot de weg naar, voorgoed gesloten."

X + XY

 "Soms stelt ze me een vraag, verwachtingsvol, alsof ik alle antwoorden, terwijl ik in feite ook niets, ook maar voor de eerste keer hier,


Ik was toch ook nog maar een meisje toen ik je ontmoette, een lijf kloppende op naïviteit en ogen die niet verder zagen dan met optimisme kom je nogal een stuk verder in je dromen, dan,


En zo vaak als ik de doos ook open of dichtdoe, verwerkt of afgesloten is het toch nooit, echt,


Huil maar niet mijn kind, en als jij stout bent, dan zeg ik niets, ik neem je mee, het zit zo veel dieper dan dat, ik wou dat je woorden zoals die vergeten kon, maar,


Ook ik weet, dat je soms, en meestal, en natuurlijk doet ieder zijn best op zijn of haar eigen manier, maar wanneer ik met gesloten ogen, of in de opwelling van, dan,


Het gaat nooit meer weg, dat besef, tussen wanhoop en wa 'n hoop zit niet zo heel verschil, dat weet je pas wanneer de doos onder het bed verstopt, volgepropt, met wat de rugzak niet dragen, en de schouders niet aan, 


Kunnen, we, ooit,


De hoeveelheid had-ik-maar-s die aan de waslijn hangen, de talloze als-ik-toen-dras die tussen de kaartjes en foto's verschuilen, alsof het ook, herinneringen die bij een brand, als noodzakelijk, mee,


Neem het van me aan, dat ik nooit aan je verwachtingen zal voldoen, dat ook ik maar, én dat heb ik gedaan, omdat ik mens, en onbezonnen, en als in delirius, en graag had ik, zoveel,


Anders gedaan, maar ik deed dat, en ook niet, en dus zal het blijven, daar in de ogen, 


Ik weet niet meer, dan wat ik geleerd heb, het is ook mijn eerste keer, kind, huil maar niet, kind mijn kind, en als jij fout bent, dan zeg ik niets, ik neem je mee, naar het buitenland,


Zijn gezicht is zo mooi, dat je bijna niet geloven kan dat hij zo gierig zou zijn, het is makkelijk praten, aan de andere kant,


Zo worden kruimels van kennis achtergelaten, maar de wijsheid, die zal niemand je, en al kon ik het wel, dan nog, kind mijn kind, mijn antwoorden hoeven niet,


De jouwe."


"Conjuctivus."


"Iedere pagina ontsnapt aan mijn hand, glipt uit de vingers alsof het al, gisteren,


Je nam me mee naar je moeder toch, ik dacht dat de kaarten eindelijk, kans, maar je kon niet houden, wat,


Terug naar je twijfels en onzekerheid, naar elke achteraf spijt, sprint, er heen,


Dag, verderop, een toekomst met lege fotolijsten, jurken die enkel schitteren in afwezigheid, zoals de beenderen in de, kast,


Dagelijkse, kost, rauw maar nooit genoeg, en al helemaal niet deze keer, nog een,


Rondje, dat om niet draait behalve zijn eigen, as, en wat ooit in vuur en vlam, is nu ver,


Koolt, het patroon van bedacht, is uitgedoktert, zelfs vitamine cocktails kon het tekort niet, behelpen,


Dus zie je, de afdruk van de blote voeten die te veel gedanst, nog op het dashboard, of alleen, wat was,


Gekrompen, in de hitte van, in het snellen op te hoge, toeren,


Ik ben zo, er is geen kant, maar als je dan toch denkt, te moeten, kiezen,


Doe het dan, niet, als een boer, je smeekt om, dan weet,


Hoelaat het is, altijd, vijf minuten over, twee ruzies voor, halverwege uitval zonder vervanging, vrije,


Invulling, is niet hetzelfde, als,


Wil het terug, maar kan, ik, wist dat ik je, tegen het lijf, 


Natuurlijk, loopt het, anders, had het, niet, maar waag,


Het, dat je, op nostalgie, pogingen, enkel om te, proeven, wat alom geprezen toch te zuur,


Je weet niet eens, hoeveel, ik, nog steeds, en ik kan het niet, helpen, dat ik altijd met mijn leven onder mijn arm, vertrek,


Waag het, dat je perfectionisme, nog een poging, voor het beeld, over, je zit nog steeds, als zijde die door de storm verregend, aan mijn huid gekleefd, alsof zij één,


Is, maar het hart, weet wel, beter, dan waar zij is geweest, dan waar is gebrand aan haar vurigheid, thus,


Het dekbed, trekt zich over de tranen heen, stilt het smeltende kind, tot de vrouw rijzen, kan,


Meneer, wisseling van de wacht in zijn hart, meneer, twijfel tot alle zekerheid ontdaan, meneer, zwijgen tot genoeg gezegd, meneer, van,


Het hoge paard afstappen, voor vertrappeld, zo charmant en stragisch, rechter, hand van, alleszins, 


Genomen, worpen, aan, ver, want, maar nimmer, meer, of sprekelijk."

Glmlch

"Op een dag, dwarrelde er een bloem van de tak zo naar beneden alsof het herfst, midden in de lente. 


Had het als een omen moeten zien, maar was zo onder hypnose van de geur van versgeplukte narsiccen en warm brood met smeltende boter zo net uit de oven, dat ik,


Vergat. 


Verder te kijken dan daar waar de schoenen uitgetrokken worden met groot gemak, en de haarborstel enkel de mijne is, zonder,


Om meer te zijn dan ik ooit was, daar is de vieze doen en drogen, niet genoeg voor. 


Je weet al lang dat jij gewonnen hebt, dat jij de hogere grond op hypotheek, wie had ooit gedacht, dat je graag dubbelen wilde, dat verliezen, niet eens,


Uitmaakt, en ze zouden zeggen, dat het nodig was, zonder dat ze hier, val elke dag over je schoenen, had moeten weten dat het een kwestie van tijd voordat de nek,


Gebroken, eindjes kun je overnieuw knopen, maar de rafel, gaat er niet zomaar uit, het kost, vuur, wil, nauwkeurige handen die zoeken naar herstel zonder,


Torn. Als er zo veel woordelijkheid is, dan zou je toch bijna hopen, dat de want gaat over ver én schap. 


Je naam op mijn lippen heeft de tong in de knoop doen geraken, had er elke dag op de eerste bij gezeten, als,


Of, het programma noodzakelijk, hoe had zij kunnen weten dat het voornamelijk handelen onder voorbedachte rade,


De nevenschade niet eens meegerekend, tuurlijk ben jij de lijder, is het mijn antwoord dat getoond, spoed, haast, als niet nu dan,


Te, laat, de kinderen maar, ze moeten het zelf leren oplossen, we zouden het op zijn beloop kunnen laten tot twaalf juni, maar zeg nu zelf, ken ik je zeven seconden of zeven jaar?


Neem me mee naar, huis. Mag ik nog daar waar de bloemen meedeinen op de slag van de hondenstaart? Mag ik nog dichtbij het douchegordijn verzuchten van warmte of is ook de geiser bekoeld, van,


Vergeten. 


Vergat, je, dat vergeten. Soms,

Vergeten mag. 


Kon je maar."

"Dé doden, kennen géén schaamte."

"Ik heb er een te veel op, slik, ik, denk aan duizend, en, 


Soms schrik je wakker midden in, toch, lijkt het alsof de tijd je voorbij snelt, gisteren nog, zat ik bij Sinterklaas op schoot, vandaag koop ik voor zoon en dochter chocolade paashazen,


Was ik al wijs genoeg toen de keuze? Had ik je die dinsdag, nog in mijn armen voordat je, de laatste zucht.


Je bent groot genoeg nu, voor tuinbroeken, verf zonder vingers, ik heb er grijze bij maar het chaotische laat staan de wilde zijn vooralsnog overwegend aanwezig,


Te jong om te weten hoe de weg, waar de kruising dan toch zeker en onmiskenbaar, oud genoeg om niet meer schattig te zijn wanneer het gezicht in het kussen gesmeten wordt,


Al deze tijd, hoe moest ik weten dan, dat tachtig uur soms als één en één als 'n eeuwigheid, tot,


Voor altijd winter, als je vertrekken zou, uit de kamers van het hart, dus, blijf,


En al verwijt ik je alles, alsnog, blijf, tot de sneeuwklokjes in hyacinten verbloemen, er komt een moment waarop de hagel gesmolten is tot regen,


Toen ik vertrekken kon, nog, zonder enig belet, ik verwijderde de haren uit het doucheputje, dat er geen spoor meer van,


Hoe zou ik nu ooit nog? Kunnen. Gewisseld van lijn, en ik, niet anders meer dan, hopend dat zij er de langste route om doet,


Eindeloze vertraging, al te welkom, ik wil in het raam zien hoe ze halverwege met het hoofdje op de schouder,


Ik blijf me maar voorstellen, dat hij daar ook, glimlachend aan de hand, voetjes vertrappeld omdat de auto vol, riemen vast én vrijheid, altijd net om de hoek, 


Op tien handen tellende, de goede weekenden van zomerstormen in huis, 


Ik zoek naar je gezicht in elke foto van mijn grootmoeder, naar de ogen die in dromen oplichten,


Maar tijd is als een hamer op het hart, ik weet, nu, dat liefde verder reikt dan de realm van het leven komt maar één keer rond,


En in elke dichte mist, schrijf ik je naam, voel ik de adem stokken, we gaan, we gaan."