"Het gesprek van de dag, week, maand, eeuw,
God, ik zweer het je,
De boeken in, met of zonder mij schrijven,
Het zou er staan, onomkomelijk, in haar volle glorie,
Rolt zij eindeloos over de lip,
Als jouw tong over het mijne,
Watervallen van opwinding,
Oor, hmmm, deel, ik meen het,
Gezoezemoes en ruis, van daar en hier en waar en wie,
Ik zie ik zie wat jij nu ziet,
Het overgare bijtgrage in het vergiet,
Verschiet me niet, op losse flodders,
Beter maar een slag, oprecht raak,
Het gesprek van de dag, week, maand, eeuw,
God, ik zweer je,
Wij overal het grootste onderwerp maar nooit onderdeel, van,
Het maakt me niets, hoor het graag zoals ik altijd verhalen hoorde,
Het mysterie, de vraag die niet gesteld durft te worden, het hoe en waarom eindeloos als wolk van verloren stemmen in de lucht,
Laat ons maar even in de schaduw van lopen,
Wij hebben genoeg vooraan gestaan,
Ik begrijp het, de blik, zo scherp,
Hij zit stil te kijken bestudeerd mijn gezicht of het veranderd is,
Zachter misschien, eindelijk uit de hoek nu het klaar is haar te ontvangen, gooi je rechtse maar,
Dat ik het gefluister hoor, van wat zij niet durven te zeggen maar lach over haar ontstaan,
Opstaan zou ik je willen verbeteren, opstaan,
Van de dag, vanaf de week, maand, eeuw, het gesprek,
Wordt gesproken zonder woorden, zij ruiken het wel hangend in de lucht, maar luchten het beter dan zij dachten, dat er vast romantiek hier in de lucht hangt zegt hij mij,
Of een rookgordijn bijt ik hem toe, na het blazen van mij sigaret in zijn gezicht,
Liefde dan, zegt hij knikkend,
Misschien een ongehoorde romance, glimlacht hij,
Ik denk het ook, geef ik hem toe,
Een dove en een blinde,
Die zien en spreken, schrijven en lezen alsof het nooit anders was,
Ja zo een, ongehoord,
Het gesprek van de dag, week, maand, eeuwig in stilte gevoerd,
Het hangt in de lucht, het is te luchten zolang het niet geklaard is, zolang zij onverklaard is."
Tuesday, January 30, 2018
Monday, January 29, 2018
Prt. 4
"Veertig jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Het was nooit de droom,
Ik zei het je zo vaak, maar je vraagt het me nooit,
Je praat over de beelden, ik bedoel ze niet, het is niet de fantasie die ik delen wil,
Veertig jaar,
Twee paar rimpelige voetjes in bed, we zijn niet eens in bad geweest, de lijnen zijn overal,
Ik fluister je nog altijd snachts toe wanneer je slaapt hoe mooi het leven je getekend heeft,
Ik kijk zo graag naar je, hoeveel tijd ook passeerde, je bijzonder mooiheid raakt nooit uit stijl,
Veertig jaar,
Het spijt me vertel ik je vaak,
Dat je soms niet meer vooruit komt zoals je wil, dat ik zoveel bezorgd ben, ik weet toch ook wel dat jij het best nog zelf kan allemaal jij eigenwijze vent,
Ik bedoel het toch ook helemaal niet zo, ik wil alleen dat je heel blijft, voorzichtig doet,
Wij maken ruzie om de stomste dingetjes, ik kan me nog herinneren hoe ik andere daarover altijd uit lachte, de hij doet altijd en zij zegt dan deger is er zomaar ingeschoten, als soms de kou erin schiet zonder waarschuwing,
Ik kan er niks aan doen, moet er uiteindelijk toch om lachen, kom hier oud lelijk vel van me, zeg me hoe heerlijk het is samen af te takelen na al het bouwen aan door de jaren, zeg het dan, hmmm, ik wil een vieze grap over hoe we vruuger dr wel samen mee door konden maar nu...
Veertig jaar,
Ik had het je toch gezegd, en ik meende het,
Het maakt geen verschil,
Dat deed het toch al nooit dus waarom hier in hemelsnaam wel,
Dat het plagen er nooit uitgaat,
Soms moffel ik snel je koekje weg maak ik een grap over dat je er neven aan het doen bent maar kan mijn gezicht niet strak genoeg houden,
Je krijgt er uiteindelijk toch altijd twee met dat buikje van je in de grote stoel,
Veertig jaar,
Het ging nooit om de droom,
De droom bestond niet, maar jij,
Jij wel,
Tellend vanaf de eerste vraag,
Alsof de tijd in secondes voorbij vloog,
Veertig jaar,
Het lijkt wel alsof je mist, alsof het om mij gaat,
Het was nooit de droom of de fantasie, het expiriment of verwonderen, hoeveel ik ook van alles hou,
Jou, het ging toch altijd om jou."
Het is niet eens meer de droom,
Het was nooit de droom,
Ik zei het je zo vaak, maar je vraagt het me nooit,
Je praat over de beelden, ik bedoel ze niet, het is niet de fantasie die ik delen wil,
Veertig jaar,
Twee paar rimpelige voetjes in bed, we zijn niet eens in bad geweest, de lijnen zijn overal,
Ik fluister je nog altijd snachts toe wanneer je slaapt hoe mooi het leven je getekend heeft,
Ik kijk zo graag naar je, hoeveel tijd ook passeerde, je bijzonder mooiheid raakt nooit uit stijl,
Veertig jaar,
Het spijt me vertel ik je vaak,
Dat je soms niet meer vooruit komt zoals je wil, dat ik zoveel bezorgd ben, ik weet toch ook wel dat jij het best nog zelf kan allemaal jij eigenwijze vent,
Ik bedoel het toch ook helemaal niet zo, ik wil alleen dat je heel blijft, voorzichtig doet,
Wij maken ruzie om de stomste dingetjes, ik kan me nog herinneren hoe ik andere daarover altijd uit lachte, de hij doet altijd en zij zegt dan deger is er zomaar ingeschoten, als soms de kou erin schiet zonder waarschuwing,
Ik kan er niks aan doen, moet er uiteindelijk toch om lachen, kom hier oud lelijk vel van me, zeg me hoe heerlijk het is samen af te takelen na al het bouwen aan door de jaren, zeg het dan, hmmm, ik wil een vieze grap over hoe we vruuger dr wel samen mee door konden maar nu...
Veertig jaar,
Ik had het je toch gezegd, en ik meende het,
Het maakt geen verschil,
Dat deed het toch al nooit dus waarom hier in hemelsnaam wel,
Dat het plagen er nooit uitgaat,
Soms moffel ik snel je koekje weg maak ik een grap over dat je er neven aan het doen bent maar kan mijn gezicht niet strak genoeg houden,
Je krijgt er uiteindelijk toch altijd twee met dat buikje van je in de grote stoel,
Veertig jaar,
Het ging nooit om de droom,
De droom bestond niet, maar jij,
Jij wel,
Tellend vanaf de eerste vraag,
Alsof de tijd in secondes voorbij vloog,
Veertig jaar,
Het lijkt wel alsof je mist, alsof het om mij gaat,
Het was nooit de droom of de fantasie, het expiriment of verwonderen, hoeveel ik ook van alles hou,
Jou, het ging toch altijd om jou."
"Prt. 3"
"Twintig tellend,
Sinds de Heilige Maagd me liet zingen,
Zweerde ik een ander nooit te veroordelen voor het pad dat afgelegd werd,
Maar liefde, het leek alsof de hele wereld er op, tegen, deels bewezen,
Ik luister nog graag naar haar op zondagochtend, het credo in Lantijn,
Je lacht er zo vaak om, dat begrijp ik, maar rust en vrede vinden in dat waar je nooit in geloofde, omdat hier en nu altijd het voordeel van de twijfel blijft bewijzen,
De Ongelovige spoort mijn iedere vezel aan tot overgeven aan en geloven in meer dan ik,
Twintig jaar tellend,
Ik heb alle agendas bewaard,
Als kind al de dagboeken,
Dat je vaak drie keer moet roepen naar boven,
Ik ben niet oost Indisch doof, jij bent niet ongehoord,
Als ik me verlies ik het teruglezen van onze levens, dan dan ik even weer daar, is mijn hart een enkele seconde niet hier het jouwe maar daar overnieuw vallend voor,
Ik vergeet de reis nooit, wij zullen altijd onderweg zijn,
Hoe vaak wij ook vaststaan, ik hou van het nomadenbestaan in je ziel,
Waar wij ook samen rusten, dat zij een eindeloze ontdekking blijven mag,
Twintig jaar en tellend,
Ik zet alles in op dubbel,
Ik weet het zeker, het zouden er veertig kunnen zijn,
Soms op rustige middagen, op een van de schaarse momenten dat leven, even aan de gesloten deur staat, wij het weekeind de onze houden, ik en jij tegenover elkaar zitten pratend met een kopje wat dan ook over vandaag,
Stel ik je graag de vraag,
Gewoon zodat je haar terugsteld,
Is het zoals de droom?
Op geen enkel manier, behalve dan dat de tuin helemaal alleen mijn ding is en ik in al mijn mislukte mannelijke trots het gras dat hier groeit ongeacht de kleur het mijne noemen mag, de onze,
Twintig jaar en tellend op,
Twee oude stoelen op de veranda, uitkijkend richting de zonsondergang, in stilte een proost, opdat de zwaarte het licht nooit doven kan, mijn zonnestraaltje, mijn mooie man."
Sinds de Heilige Maagd me liet zingen,
Zweerde ik een ander nooit te veroordelen voor het pad dat afgelegd werd,
Maar liefde, het leek alsof de hele wereld er op, tegen, deels bewezen,
Ik luister nog graag naar haar op zondagochtend, het credo in Lantijn,
Je lacht er zo vaak om, dat begrijp ik, maar rust en vrede vinden in dat waar je nooit in geloofde, omdat hier en nu altijd het voordeel van de twijfel blijft bewijzen,
De Ongelovige spoort mijn iedere vezel aan tot overgeven aan en geloven in meer dan ik,
Twintig jaar tellend,
Ik heb alle agendas bewaard,
Als kind al de dagboeken,
Dat je vaak drie keer moet roepen naar boven,
Ik ben niet oost Indisch doof, jij bent niet ongehoord,
Als ik me verlies ik het teruglezen van onze levens, dan dan ik even weer daar, is mijn hart een enkele seconde niet hier het jouwe maar daar overnieuw vallend voor,
Ik vergeet de reis nooit, wij zullen altijd onderweg zijn,
Hoe vaak wij ook vaststaan, ik hou van het nomadenbestaan in je ziel,
Waar wij ook samen rusten, dat zij een eindeloze ontdekking blijven mag,
Twintig jaar en tellend,
Ik zet alles in op dubbel,
Ik weet het zeker, het zouden er veertig kunnen zijn,
Soms op rustige middagen, op een van de schaarse momenten dat leven, even aan de gesloten deur staat, wij het weekeind de onze houden, ik en jij tegenover elkaar zitten pratend met een kopje wat dan ook over vandaag,
Stel ik je graag de vraag,
Gewoon zodat je haar terugsteld,
Is het zoals de droom?
Op geen enkel manier, behalve dan dat de tuin helemaal alleen mijn ding is en ik in al mijn mislukte mannelijke trots het gras dat hier groeit ongeacht de kleur het mijne noemen mag, de onze,
Twintig jaar en tellend op,
Twee oude stoelen op de veranda, uitkijkend richting de zonsondergang, in stilte een proost, opdat de zwaarte het licht nooit doven kan, mijn zonnestraaltje, mijn mooie man."
"Prt. 2"
"Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Geen verhalen over wie waar had moeten zijn wanneer na een wijn te veel,
Het is rustig hier, iedere feestdag elke viering kijk ik graag,
Vanaf mijn favoriete plekje in de keuken, als het zo druk is toch,
Verstop ik me graag eventjes om te spieken,
Hoe goed het is,
Te weten dat ik niet droom,
Tien jaar,
Het zouden er veertig kunnen zijn in weet het zeker,
Dat je na al die tijd de gordijnen die er nog inzaten van de vorige eigenaar wil vervangen, ik had gehoopt van niet maar logisch,
Ik vertel je nog altijd later erop terugkomend wanneer,
Wanneer ik verliefd werd op het huis, ons huis,
Giechelend over hoe ongelijk je had, blind vertrouwen op wie je bent en vanzelfsprekend gaan vinden, mijn lief, het is anders,
Ik weet het ik kende ze allebei in vorige levens,
Vertrouwen, jou, ik ben eraan gehecht geraakt, maar nooit al zijn het veertig jaren zal zij vanzelfsprekend zijn, met een klein stotteraartje als het mijn,
Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Maar de morgen,
Je ontbijt achterlaten en de schoenen klaargezet, altijd een klein briefje, want ik weet zeker dat er vandaag bijzonder schoon uitziet,
Nog altijd in de eigen taal, want jij spreekt mij het bests, als van nature,
Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Maar de avond,
Ook in de winter zo warm,
De stoel staat in de hoek te glimlachen dat zij iedere avond de sokken houden mag,
Regen of sneeuw, storm,
het maakt niets,
Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Wij hebben alles al gezien, overwonnen, opgegeven en gevierd,
Het is niet eens meer de droom,
Maar het leven."
Het is niet eens meer de droom,
Geen verhalen over wie waar had moeten zijn wanneer na een wijn te veel,
Het is rustig hier, iedere feestdag elke viering kijk ik graag,
Vanaf mijn favoriete plekje in de keuken, als het zo druk is toch,
Verstop ik me graag eventjes om te spieken,
Hoe goed het is,
Te weten dat ik niet droom,
Tien jaar,
Het zouden er veertig kunnen zijn in weet het zeker,
Dat je na al die tijd de gordijnen die er nog inzaten van de vorige eigenaar wil vervangen, ik had gehoopt van niet maar logisch,
Ik vertel je nog altijd later erop terugkomend wanneer,
Wanneer ik verliefd werd op het huis, ons huis,
Giechelend over hoe ongelijk je had, blind vertrouwen op wie je bent en vanzelfsprekend gaan vinden, mijn lief, het is anders,
Ik weet het ik kende ze allebei in vorige levens,
Vertrouwen, jou, ik ben eraan gehecht geraakt, maar nooit al zijn het veertig jaren zal zij vanzelfsprekend zijn, met een klein stotteraartje als het mijn,
Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Maar de morgen,
Je ontbijt achterlaten en de schoenen klaargezet, altijd een klein briefje, want ik weet zeker dat er vandaag bijzonder schoon uitziet,
Nog altijd in de eigen taal, want jij spreekt mij het bests, als van nature,
Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Maar de avond,
Ook in de winter zo warm,
De stoel staat in de hoek te glimlachen dat zij iedere avond de sokken houden mag,
Regen of sneeuw, storm,
het maakt niets,
Tien jaar,
Het is niet eens meer de droom,
Wij hebben alles al gezien, overwonnen, opgegeven en gevierd,
Het is niet eens meer de droom,
Maar het leven."
"Prt. 1"
"Vijf jaar,
Ik zou precies weten hoe het eruit zou zien,
Niet als de droom,
Als het zou gaan tussen het mint groene behang en jou, ik koos jou, ik koos jou,
De balustrade, iedere ochtend overnieuw voelen of zij er nog echt zit, boven aan de trap een zuchtje onder aan een glimlach,
Vijf jaar,
Het zouden er veertig kunnen zijn ik weet het zeker,
Niet als de droom,
Zo gaat het nooit meer worden dat begrijp ik wel,
Als klein meisje in mijn piraten pak of tuinbroek met een plastic lightsaber de hele wereld overwinnen, ik versloeg draken en heksen alle giftige appels werden van de boom verwijderd tot haar bladeren ieder jaar groener aangroeide in de lente en ik in de herfst de bruine resten met plakband herstelde,
Ik verlaat de boom niet, deze kapitein zinkt met het schip,
Ik zal ervoor vechten, werken, blijven, mijn best doen, hoe ze het dan ook noemen,
Vijf jaar,
Ik kijk naar het behang vanuit de deuropening, niet zoals de droom van dit kleine meisje, maar beter, geen huis zoals in de wens maar een thuis, duizend maal waardevoller,
Ik kijk naar het behang en knuffel je vanachter mijn armen stevig om je middel heen gesloten, een zoen in je nek en een zuchtje,
Vijf jaar,
Ik wist precies waar ze moest staan, hoe ze gebouwd moest worden, wanneer en met wie, met Siem, want hij had zo'n strakke wangen en oortjes die grappig uitstaken, daar kon ik mijn leven lang wel om lachen, met hem zou ik misschien wel willen trouwen, of huis spelen in ieder geval, hij was aardiger dan Koen want hij deelde altijd zijn koekjes met mij als ik fruit mee had,
Vijf jaar,
De droom is veranderd, zeker is de plek er nog steeds, waar ik over nadacht eindeloos, hoe het ingericht moest worden, ik herken het nu zo gemakkelijk, nu dat jij in de kamers van mijn hart woont,
Vijf jaar,
Niet zoals de droom,
Maar als het zou gaan tussen het behang en jou, altijd jij, altijd jij."
Ik zou precies weten hoe het eruit zou zien,
Niet als de droom,
Als het zou gaan tussen het mint groene behang en jou, ik koos jou, ik koos jou,
De balustrade, iedere ochtend overnieuw voelen of zij er nog echt zit, boven aan de trap een zuchtje onder aan een glimlach,
Vijf jaar,
Het zouden er veertig kunnen zijn ik weet het zeker,
Niet als de droom,
Zo gaat het nooit meer worden dat begrijp ik wel,
Als klein meisje in mijn piraten pak of tuinbroek met een plastic lightsaber de hele wereld overwinnen, ik versloeg draken en heksen alle giftige appels werden van de boom verwijderd tot haar bladeren ieder jaar groener aangroeide in de lente en ik in de herfst de bruine resten met plakband herstelde,
Ik verlaat de boom niet, deze kapitein zinkt met het schip,
Ik zal ervoor vechten, werken, blijven, mijn best doen, hoe ze het dan ook noemen,
Vijf jaar,
Ik kijk naar het behang vanuit de deuropening, niet zoals de droom van dit kleine meisje, maar beter, geen huis zoals in de wens maar een thuis, duizend maal waardevoller,
Ik kijk naar het behang en knuffel je vanachter mijn armen stevig om je middel heen gesloten, een zoen in je nek en een zuchtje,
Vijf jaar,
Ik wist precies waar ze moest staan, hoe ze gebouwd moest worden, wanneer en met wie, met Siem, want hij had zo'n strakke wangen en oortjes die grappig uitstaken, daar kon ik mijn leven lang wel om lachen, met hem zou ik misschien wel willen trouwen, of huis spelen in ieder geval, hij was aardiger dan Koen want hij deelde altijd zijn koekjes met mij als ik fruit mee had,
Vijf jaar,
De droom is veranderd, zeker is de plek er nog steeds, waar ik over nadacht eindeloos, hoe het ingericht moest worden, ik herken het nu zo gemakkelijk, nu dat jij in de kamers van mijn hart woont,
Vijf jaar,
Niet zoals de droom,
Maar als het zou gaan tussen het behang en jou, altijd jij, altijd jij."
Friday, January 26, 2018
O
"En ik ben nooit bang geweest om iemand te vinden die van me houdt,
Ik ben bang, dat je me compleet naakt ziet, ik je trillend als maagd die haar eerste keer in de ogen kijkt vertel over mijn diepste wensen, dromen en verlangens, over mijn nachtmerries, de angsten en teleurstellingen, en jij me emotieloos aankijkt,
Ik ben bang, dat je mijn iedere kleur ontdekt, ik je meeneem in de betekenis achter het portret, je ziet hoe zij gemaakt is en wie zijn werkelijk is, en jij beslist dat groen toch niet jouw kleur is,
Ik ben bang, dat je de kuiltjes in mijn rug ziet, de knobbeltjes op mijn tenen, de zwarte haartjes op mijn buik en het missende kraakbeen in de ronding van mijn oren, en besluit dat het me niet uniek maakt, maar onaantrekkelijk,
Ik ben bang, dat je mijn volhardendheid maar een ding per dag te mogen opruimen, afmaken of schoonmaken als slonzigheid ziet, als laksheid, en niet begrijpt welke oorlog ik nu eigenlijk met moeite opgeven tot vrede voer, dat je de essentie van mijn zijn niet begrijpt,
Ik ben bang, dat je zegt ik wil je alles, maar de eindeloze berichten het lange vertellen tot in detail en het uitvoerig dichten over je, het zoeken naar de kleintjes, het altijd terugkomen op, door jou gezien wordt als wanhopig of overdadig,
Ik ben bang, dat je mijn stiltes als afwijzingen ziet, mijn stotteren en hakkelen voor domheid vergist en mijn ontwijken van je blik tijdens kwetsbare momenten als zwakheid beschouwd,
Ik ben bang, dat ik je aankijk met kippenvel op mijn armen, tranen in mijn ogen een gebroken glimlach en een trillende stem, dat ik je hand vast pak en je vertel over wie nu werkelijk naast je zit, en jij opstaat,
Ik ben niet bang, dat ik iemand vind die van me houdt,
Ik ben bang, dat houdt, altijd hield van me wordt, wanneer je mij voor het eerst écht houden kunt."
Ik ben bang, dat je me compleet naakt ziet, ik je trillend als maagd die haar eerste keer in de ogen kijkt vertel over mijn diepste wensen, dromen en verlangens, over mijn nachtmerries, de angsten en teleurstellingen, en jij me emotieloos aankijkt,
Ik ben bang, dat je mijn iedere kleur ontdekt, ik je meeneem in de betekenis achter het portret, je ziet hoe zij gemaakt is en wie zijn werkelijk is, en jij beslist dat groen toch niet jouw kleur is,
Ik ben bang, dat je de kuiltjes in mijn rug ziet, de knobbeltjes op mijn tenen, de zwarte haartjes op mijn buik en het missende kraakbeen in de ronding van mijn oren, en besluit dat het me niet uniek maakt, maar onaantrekkelijk,
Ik ben bang, dat je mijn volhardendheid maar een ding per dag te mogen opruimen, afmaken of schoonmaken als slonzigheid ziet, als laksheid, en niet begrijpt welke oorlog ik nu eigenlijk met moeite opgeven tot vrede voer, dat je de essentie van mijn zijn niet begrijpt,
Ik ben bang, dat je zegt ik wil je alles, maar de eindeloze berichten het lange vertellen tot in detail en het uitvoerig dichten over je, het zoeken naar de kleintjes, het altijd terugkomen op, door jou gezien wordt als wanhopig of overdadig,
Ik ben bang, dat je mijn stiltes als afwijzingen ziet, mijn stotteren en hakkelen voor domheid vergist en mijn ontwijken van je blik tijdens kwetsbare momenten als zwakheid beschouwd,
Ik ben bang, dat ik je aankijk met kippenvel op mijn armen, tranen in mijn ogen een gebroken glimlach en een trillende stem, dat ik je hand vast pak en je vertel over wie nu werkelijk naast je zit, en jij opstaat,
Ik ben niet bang, dat ik iemand vind die van me houdt,
Ik ben bang, dat houdt, altijd hield van me wordt, wanneer je mij voor het eerst écht houden kunt."
X
"Uren samen gekeken naar zwart scherm,
Het was altijd het kapje of je vinger,
Dat jij toch zo'n dromer bent die in het enthousiasme over een nieuw apparaat en waar je bent vergeet dat je eigenlijk niks filmt,
"Beloof me meisje,"
"Ik beloof het je,"
"Mag ik je nog wat vragen?"
"Wat je maar wil opa,"
"Zorgt er iemand voor je? Wordt je wel genoeg geknuffeld en geaait straks? Er is wel iemand toch daar in Verwegistan?"
Ik glimlach bekijk zijn ogen, bezorgd als altijd,
"Het is Eindhoven maar, ik wordt vastgehouden maak je maar geen zorgen, je aapje is nog altijd een knuffel monster hoor,"
"Kom je hem voorstellen nog, ik had je altijd gezegd ik zou het knikje geven, kom hem voorstellen meisje, ik wil dat hij beloofd voor je te zorgen zoals ik voor oma altijd gedaan heb,"
"Och opa, hij lijkt op je, ik denk dat ik daarom zo gemakkelijk verliefd werd, zijn handen voelen als thuis zo veilig en warm, zijn lippen zijn even uniek als de jouwe, altijd een rechtgetrokken streep tot hij bij glimlachen een klein schuin trekje wordt, en hoe hij kijkt naar lekkers is als jouw ogen wanneer je kippetjes of vis ziet, soms ruikt zijn zweet alsof hij uit de tuin komt en bij de notenboom blaadjes in de herfststorm opgeruimd heeft, hij lijkt op jou,"
"Och dan over een paar jaar leef ik voor altijd door, dan krijg je een echt aapje als je kiendjes gaat kopen,"
"Ssst, het is al goed opa, ongeacht blijf ik altijd je aapje, ik zal iedere Gorilla over jou vertellen, elk baby aapje ook, verhaaltjes voor het slapen gaan, beloofd,"
"Hmmmm"
"Er was er 'ns een die graag op vakantie ging, en hij filmde iedere grens, met zijn hand voor de lens.. Zijn kleindochter ook al 'n dromer afgeleid, maakte geheid, dezelfde vergissing of het familie waar, krek zo'n bizar paar, en waar ook ter wereld hij stond, altijd een halve foto van de grond, met de liefste lach, ik spiegel zoek ik hem iedere dag..."
Hij snurkt zachtjes, met alle prachtjes nog in plek, in zijn nek de bijzondere moedervlek. Een klein kusje, altijd een meer, altijd een meest, voor m'n knuffel beest."
Het was altijd het kapje of je vinger,
Dat jij toch zo'n dromer bent die in het enthousiasme over een nieuw apparaat en waar je bent vergeet dat je eigenlijk niks filmt,
"Beloof me meisje,"
"Ik beloof het je,"
"Mag ik je nog wat vragen?"
"Wat je maar wil opa,"
"Zorgt er iemand voor je? Wordt je wel genoeg geknuffeld en geaait straks? Er is wel iemand toch daar in Verwegistan?"
Ik glimlach bekijk zijn ogen, bezorgd als altijd,
"Het is Eindhoven maar, ik wordt vastgehouden maak je maar geen zorgen, je aapje is nog altijd een knuffel monster hoor,"
"Kom je hem voorstellen nog, ik had je altijd gezegd ik zou het knikje geven, kom hem voorstellen meisje, ik wil dat hij beloofd voor je te zorgen zoals ik voor oma altijd gedaan heb,"
"Och opa, hij lijkt op je, ik denk dat ik daarom zo gemakkelijk verliefd werd, zijn handen voelen als thuis zo veilig en warm, zijn lippen zijn even uniek als de jouwe, altijd een rechtgetrokken streep tot hij bij glimlachen een klein schuin trekje wordt, en hoe hij kijkt naar lekkers is als jouw ogen wanneer je kippetjes of vis ziet, soms ruikt zijn zweet alsof hij uit de tuin komt en bij de notenboom blaadjes in de herfststorm opgeruimd heeft, hij lijkt op jou,"
"Och dan over een paar jaar leef ik voor altijd door, dan krijg je een echt aapje als je kiendjes gaat kopen,"
"Ssst, het is al goed opa, ongeacht blijf ik altijd je aapje, ik zal iedere Gorilla over jou vertellen, elk baby aapje ook, verhaaltjes voor het slapen gaan, beloofd,"
"Hmmmm"
"Er was er 'ns een die graag op vakantie ging, en hij filmde iedere grens, met zijn hand voor de lens.. Zijn kleindochter ook al 'n dromer afgeleid, maakte geheid, dezelfde vergissing of het familie waar, krek zo'n bizar paar, en waar ook ter wereld hij stond, altijd een halve foto van de grond, met de liefste lach, ik spiegel zoek ik hem iedere dag..."
Hij snurkt zachtjes, met alle prachtjes nog in plek, in zijn nek de bijzondere moedervlek. Een klein kusje, altijd een meer, altijd een meest, voor m'n knuffel beest."
Tuesday, January 9, 2018
"A liason en ruïne."
"Het bibberde nog al wat, met de vacht zo versgeborsteld,
Jij bent helemaal van ons nu, hoor ik mijn broertje zeggen, wij kijken elkaar verbaasd aan,
Het was altijd zomaar, zo verwarrend,
Een doodnormale schooldag, de maandag voor de zomervakantie, wij hadden plots een poort en bezoek, er piepte iets van onder de tafel, en moeder zei dat een de ochtend en een de avondwandeling zou nemen,
Al jaren stond het niet meer op de sint, kerst en jarig wens lijsten, wij waren vergeten dat we ooit een huisdier wilde,
Op een doodnormale dag zonder heisa,
Hadden wij iets goed gedaan dan, de eerste vraag, hadden zij iets goed te maken, de tweede, wanneer zouden wij jou weer af moeten geven? De laatste.
Het was niet zoals wij ons voorgesteld hadden, net als in de films, maar we hielden je er niet minder om,
Zij vroeg me ooit of ze ons nu een ongewenste had geschonken, of wij het liever anders wilde, nog niet misschien, geen een zou zijn als de onze, en de onze was er maar een,
Kan me nog herinneren dat je weg moest, naar een beter thuis voor hondjes zoals jij, naar een thuis dat wij je niet konden geven, als veertienjarige was mijn verbazing groot, hoe je tranenslikkend van verdriet jezelf kunt blijven horen zeggen dat het goed is zo, het bittere in zoet een laatste kopje en vasthouden nog even, wanneer ik je beloof dat het daar beter is, ik zoek naar hetzelfde daar voor deze hier, maar beter voelt zij niet, wanneer zij het hem beloofd, beter voelt het niet, enkel verdoofd."
Jij bent helemaal van ons nu, hoor ik mijn broertje zeggen, wij kijken elkaar verbaasd aan,
Het was altijd zomaar, zo verwarrend,
Een doodnormale schooldag, de maandag voor de zomervakantie, wij hadden plots een poort en bezoek, er piepte iets van onder de tafel, en moeder zei dat een de ochtend en een de avondwandeling zou nemen,
Al jaren stond het niet meer op de sint, kerst en jarig wens lijsten, wij waren vergeten dat we ooit een huisdier wilde,
Op een doodnormale dag zonder heisa,
Hadden wij iets goed gedaan dan, de eerste vraag, hadden zij iets goed te maken, de tweede, wanneer zouden wij jou weer af moeten geven? De laatste.
Het was niet zoals wij ons voorgesteld hadden, net als in de films, maar we hielden je er niet minder om,
Zij vroeg me ooit of ze ons nu een ongewenste had geschonken, of wij het liever anders wilde, nog niet misschien, geen een zou zijn als de onze, en de onze was er maar een,
Kan me nog herinneren dat je weg moest, naar een beter thuis voor hondjes zoals jij, naar een thuis dat wij je niet konden geven, als veertienjarige was mijn verbazing groot, hoe je tranenslikkend van verdriet jezelf kunt blijven horen zeggen dat het goed is zo, het bittere in zoet een laatste kopje en vasthouden nog even, wanneer ik je beloof dat het daar beter is, ik zoek naar hetzelfde daar voor deze hier, maar beter voelt zij niet, wanneer zij het hem beloofd, beter voelt het niet, enkel verdoofd."
Subscribe to:
Posts (Atom)