"Of ik er wel over waak, dat jij niet buiten je schoenen gaat lopen,
Lief toch, je loopt al jaren buiten je schoenen,
Maar niet zoals je denkt,
De zolen bedekken niet eens de helft van je platvoeten,
Dat het vaak wel zo voelt, wanneer wij praten, maar natuurlijk, immers, ik legde je de eed af, eerlijkheid over alles, dat zij voor een groot deel, in de oppervlakte ongekend is, dat begrijp ik toch,
Wij gaan de tenen langzaam af, beginnen bij de grote en de kleinste, de grootsheid van overwinningen in de details verhaald, stapje bij beetje, wij lopen deze weg samen,
Als je voeten vandaag niet willen,
Als zij voelen als vastgebijteld in steen, als zij verdoofd hangen,
Als zij moe en zeer zijn,
Dan zal ik je dragen, sla je arm om mijn schouders, dat het gewicht even van haar werelden aan schuld als on mag voelen,
Hoe ver nog? Wij stellen haar te vaak, jij weet, ik weet, maar het maakt niks,
Nog een stukje, altijd nog een stukje, tot de volgende stap, gezet is,
Tot de om de hoek geen eindbestemming maar het nieuwe begin in, of geen plek maar een slag op betraande wangen,
Tor om de hoek geen nieuwe hoeken meer gooit, en al blijft hij scherp, moeten wij blind de randen aftasten tot wij onze weg weer vinden,
Met bloed, zweet en tranen zal het zijn,
Op handen en voeten, gevallen tot de knieën, wanneer zelf het schroeisel in as is opgegaan, wanneer zij niet eens meer beblaard maar bloot over kolen lopen, het maakt niks uit,
Wij zullen gaan naar de Daar waar Hier het kruisje op de kaart is waar wij in onszelf thuis mogen komen,
Tot een jij en ik geleerd hebben,
Dat schatzoekers toch altijd het goud, in het eigen hart vinden."
Sunday, October 22, 2017
X
"Wat?"
"Wat? Ik hoop dat je ziet, als jij in de spiegel kijkt? Wat ik hoop dat je voelt ook als je zelfs de reflecties van de ramen die jij ooit zo kinderlijk tegemoet loopt, uit de weg gaat?"
"Dat zij honderd jaar oude wijsheid van je vorige levens in ieder streepje van je diep duikende wild kolkende ogen hebben opgesloten, en zij toch nog steeds, na al het leed van de wereld op de schouders dragend tot rugbrekend en wervel schrijnend aan toe, weten op zichzelf op te lichten in het duister, zelfs als jij haar niet erkent, dat de vrouw in jouw, je eindeloos heeft getroost, maar het op je mannetje willen staan, je eigen man willen zijn, haar zo nu en dan uit het veld staat, de stem die je wel bevestigd maar niet altijd tot de gevestigde orde behoord,
Je luistert naar haar fluisteringen in de wind, probeert haar gevoel te vertalen, ik weet, dat jij haar niet altijd begrijpt, maar lief toch, zij heeft je reis al immer meer 2 keer eerder afgelegd, dat het niet weg gelegd is voor iedereen om de weg die wij voorafgaand gelopen hebben te zien, maar herken je de voeten, de handen? Zij hebben gekropen om te komen tot het derde leven, ik zeg je zege, dat ik hem graag vrede laat, mijn vrede geef ik je, opdat de ogen, het beeldschone draaiend om, altijd zoek naar beweging, neem dan aan, ontvangen, daar ligt zij in besloten, de leid en draad, ligt erin besloten, dat de trieste zee, de woeste golven, toch enkel een vraag stelde, mijn schipper, schipper niet, wanneer de kolk komt zetten, laat haar, zij slokt schepen niet op, ik beloof je, aan roer aan zeil, stuur naar pak boord en neem haar beet, aan land, is hij zoveel maal gevonden, verhongerd, verwilderd, geketend, getekend, verwonderd, bedonderd, belazerd, gekwetst, gebroken, verzonken, verstuurd, gegrepen, gestolen, belet, belegerd, maar begrijp mijn lief, het gemiste kabbelt voort tot zij erkennen, dat gebrek aan, troost, besloten ligt, in geloof, hoop, liefde, ontvangen van een als eigenste zou mogen zijn, dat je haar mag samenknijpen tot zij ontdekken, mijn zeemansgraver op benen, wat nu werkelijk het kruisje op de kaart betekend."
"Wat? Ik hoop dat je ziet, als jij in de spiegel kijkt? Wat ik hoop dat je voelt ook als je zelfs de reflecties van de ramen die jij ooit zo kinderlijk tegemoet loopt, uit de weg gaat?"
"Dat zij honderd jaar oude wijsheid van je vorige levens in ieder streepje van je diep duikende wild kolkende ogen hebben opgesloten, en zij toch nog steeds, na al het leed van de wereld op de schouders dragend tot rugbrekend en wervel schrijnend aan toe, weten op zichzelf op te lichten in het duister, zelfs als jij haar niet erkent, dat de vrouw in jouw, je eindeloos heeft getroost, maar het op je mannetje willen staan, je eigen man willen zijn, haar zo nu en dan uit het veld staat, de stem die je wel bevestigd maar niet altijd tot de gevestigde orde behoord,
Je luistert naar haar fluisteringen in de wind, probeert haar gevoel te vertalen, ik weet, dat jij haar niet altijd begrijpt, maar lief toch, zij heeft je reis al immer meer 2 keer eerder afgelegd, dat het niet weg gelegd is voor iedereen om de weg die wij voorafgaand gelopen hebben te zien, maar herken je de voeten, de handen? Zij hebben gekropen om te komen tot het derde leven, ik zeg je zege, dat ik hem graag vrede laat, mijn vrede geef ik je, opdat de ogen, het beeldschone draaiend om, altijd zoek naar beweging, neem dan aan, ontvangen, daar ligt zij in besloten, de leid en draad, ligt erin besloten, dat de trieste zee, de woeste golven, toch enkel een vraag stelde, mijn schipper, schipper niet, wanneer de kolk komt zetten, laat haar, zij slokt schepen niet op, ik beloof je, aan roer aan zeil, stuur naar pak boord en neem haar beet, aan land, is hij zoveel maal gevonden, verhongerd, verwilderd, geketend, getekend, verwonderd, bedonderd, belazerd, gekwetst, gebroken, verzonken, verstuurd, gegrepen, gestolen, belet, belegerd, maar begrijp mijn lief, het gemiste kabbelt voort tot zij erkennen, dat gebrek aan, troost, besloten ligt, in geloof, hoop, liefde, ontvangen van een als eigenste zou mogen zijn, dat je haar mag samenknijpen tot zij ontdekken, mijn zeemansgraver op benen, wat nu werkelijk het kruisje op de kaart betekend."
Wednesday, October 18, 2017
"Scardifoldat."
"Gisteren zag ik het hert de wolf kussen,
Dat, zij, een gevaarlijk spel is,
Het hart klopt al, op voor hand,
Zij, slaat, uit zinnen, over, al op in aan,
Jij, weet nooit wat je te wachten staat,
Al zou het geschreven zijn, dan nog, zij wacht niet,
Immer meer gaat, zij, enkel, om lopen,
De enkels, dat zij, mogen komen, uit, voort bewegen,
Laat hen, stappen, zij, kennen de weg, al,
Immer zo veel, meer, ik zweer,
Gisteren nog, zag ik haar stroom zojuist om de hoek,
Zij, slaat niet af, ver drijft, het, niet,
Zij, kronkelt door, stoomt over van levens, lust, licht,
De patronen, enkel de patronen nog maar,
Boven, rechtsonder, middenlinks terug,
Boven, rechtsonder, middenlinks terug,
Gisteren, hoorde ik de wolf een ode brengen aan het hert,
Al zal de maan van onze Hemel vallen, neerdalen alsof haar laatste duister het licht van zijn Zon niet kon bereiken in een laatste poging,
Vannacht, zal de wolf naar het hert huilen, haar zijn ode brengen,
Opdat het kan, opdat zij mag,
Opdat ik zweer, dat ik gisteren,
Het hert de wolf zag kussen,
Alsof zij geen regels kent."
Dat, zij, een gevaarlijk spel is,
Het hart klopt al, op voor hand,
Zij, slaat, uit zinnen, over, al op in aan,
Jij, weet nooit wat je te wachten staat,
Al zou het geschreven zijn, dan nog, zij wacht niet,
Immer meer gaat, zij, enkel, om lopen,
De enkels, dat zij, mogen komen, uit, voort bewegen,
Laat hen, stappen, zij, kennen de weg, al,
Immer zo veel, meer, ik zweer,
Gisteren nog, zag ik haar stroom zojuist om de hoek,
Zij, slaat niet af, ver drijft, het, niet,
Zij, kronkelt door, stoomt over van levens, lust, licht,
De patronen, enkel de patronen nog maar,
Boven, rechtsonder, middenlinks terug,
Boven, rechtsonder, middenlinks terug,
Gisteren, hoorde ik de wolf een ode brengen aan het hert,
Al zal de maan van onze Hemel vallen, neerdalen alsof haar laatste duister het licht van zijn Zon niet kon bereiken in een laatste poging,
Vannacht, zal de wolf naar het hert huilen, haar zijn ode brengen,
Opdat het kan, opdat zij mag,
Opdat ik zweer, dat ik gisteren,
Het hert de wolf zag kussen,
Alsof zij geen regels kent."
"Ah gigue bagelou bagelou"
"Onze eerste liefde, het is niet dat zij automatisch gemaakt zijn, ons leven met ons te blijven,
Maar ook als zij vertrekt, dan nog, altijd, is bij ons,
Draagt mijn iedere dag haar herinnering mee,
Enkel het eerste geluid toverde een glimlach op mijn gezicht, het licht in de kamer veranderd, wanneer jij aanwezig bent,
De kleuren zo zichtbaar, alsof zij neervallen als herfstbladeren op het moment dat ook jouw aanwezigheid in de ruimte langzaam maar zeker wegsterft,
Jij was er wanneer niemand luisterde, hoorde mijn stem, nog voor ik haar bezat,
Jij trok mij door slapeloze en bange nachten heen alsof het horen van troost, nog voor haar voelen, zo vanzelfsprekend was,
Jij hield me vast, dag en nacht,
Ik was gekluisterd aan je ritme en jij toonde telkens de tijd, tikte iedere seconde om mij te herinneren,
Ook kleine mensjes, hebben een groot hart,
Dat het klopt, betekend niet altijd dat het hoort, mijn wereld zo klein, had nooit de mijne mogen zijn, toch graag fluister ik je toe,
Onze eerste liefde, het spijt me, was nooit een mens,
De eerste liefde, ligt immer zo veel meer, in de wens,
Door haar, in haar ogen, gekend te zijn,
Zij is niet altijd hier, aanwezig om ons leven lang te delen, maar al vertrekt zij, hoe de afwezigheid bij het herinneren van een glimlach doet verschijnen, de eerste, blijft toch altijd."
Maar ook als zij vertrekt, dan nog, altijd, is bij ons,
Draagt mijn iedere dag haar herinnering mee,
Enkel het eerste geluid toverde een glimlach op mijn gezicht, het licht in de kamer veranderd, wanneer jij aanwezig bent,
De kleuren zo zichtbaar, alsof zij neervallen als herfstbladeren op het moment dat ook jouw aanwezigheid in de ruimte langzaam maar zeker wegsterft,
Jij was er wanneer niemand luisterde, hoorde mijn stem, nog voor ik haar bezat,
Jij trok mij door slapeloze en bange nachten heen alsof het horen van troost, nog voor haar voelen, zo vanzelfsprekend was,
Jij hield me vast, dag en nacht,
Ik was gekluisterd aan je ritme en jij toonde telkens de tijd, tikte iedere seconde om mij te herinneren,
Ook kleine mensjes, hebben een groot hart,
Dat het klopt, betekend niet altijd dat het hoort, mijn wereld zo klein, had nooit de mijne mogen zijn, toch graag fluister ik je toe,
Onze eerste liefde, het spijt me, was nooit een mens,
De eerste liefde, ligt immer zo veel meer, in de wens,
Door haar, in haar ogen, gekend te zijn,
Zij is niet altijd hier, aanwezig om ons leven lang te delen, maar al vertrekt zij, hoe de afwezigheid bij het herinneren van een glimlach doet verschijnen, de eerste, blijft toch altijd."
Sunday, October 15, 2017
"Apollo ruiker."
"Dat Proust het bij het verkeerde eind had, ik zegt niet dat zij vast zou moeten staan, maar het open,
De discussie, laten wij haar vallen,
Ik wil je de woorden van de tong bijten, ieder vraagteken afbreken tot zij enkel een komma lijkt,
Opdat het gesprek altijd lopen blijkt, wanneer de wandelgang haar naam blijft noemen, wanneer de gang je stappen echoot,
Hier loopt de ongetrouwde echtgenoot, het niemandsland van haar hand, in, vast houden,
Hoeveel we ook uitgesloten wordt het enige dat besluit, zijn de sloten waar wij niet aan sleutelen,
Dat de deur nooit in een keer sluit, wanneer jij haar niet met geweld dicht trekt, liever toch, tegen de huid aan, ik smeek je,
Druk zonder einde op de knoppen, laat het rinkelen van haar geluid nooit en te nimmer over gaan, opdat het de potten niet schaad als de vaas gevuld is,
De vorm maakt haar niets, zoals zij maar mag kiezen tussen bloeien en bloedden,
De vorm, zij houdt alles in,
En toch, altijd, de vorm, maakt haar niets."
De discussie, laten wij haar vallen,
Ik wil je de woorden van de tong bijten, ieder vraagteken afbreken tot zij enkel een komma lijkt,
Opdat het gesprek altijd lopen blijkt, wanneer de wandelgang haar naam blijft noemen, wanneer de gang je stappen echoot,
Hier loopt de ongetrouwde echtgenoot, het niemandsland van haar hand, in, vast houden,
Hoeveel we ook uitgesloten wordt het enige dat besluit, zijn de sloten waar wij niet aan sleutelen,
Dat de deur nooit in een keer sluit, wanneer jij haar niet met geweld dicht trekt, liever toch, tegen de huid aan, ik smeek je,
Druk zonder einde op de knoppen, laat het rinkelen van haar geluid nooit en te nimmer over gaan, opdat het de potten niet schaad als de vaas gevuld is,
De vorm maakt haar niets, zoals zij maar mag kiezen tussen bloeien en bloedden,
De vorm, zij houdt alles in,
En toch, altijd, de vorm, maakt haar niets."
"Αρχάγγελος."
"Dat zij soms verschijnen,
Lijkend op de mens, bijna onnavolgbaar in hun vervorming,
Maar gevuld met een onontkoombare hoeveelheid licht die zij gekluisterd meedragen,
De balans behouden tussen boodschapper en lichtdrager, het stralen uitdragen weegt zwaar op de menselijke botten, die eens zo veel vaker breken dan genezen zijn,
Opdat pijn wegnemen altijd gepaard gaat met het doorgeven van een deel van je helende kracht,
Het benauwd de lichtwerkers, ik weet toch de onderwerpers zij zijn niet gewillig te luisteren,
Maar hoor mij, mijn kind, mijn man, mijn geliefde, mijn trouw, mijn belofte is de jouwe, droom voor me, fluister haar beelden zachtjes in mijn oor,
Ik zal het verhaal van haar verschijning met de vingers op de ruggenwervels graveren,
En jouw dagen, zullen en eindeloze lente worden, het licht van drie levens de duisternis kapot laten schijnen, en de vragen omdraaien tot wijsheid,
Dat het licht dat zij meedragen een bovennatuurlijke kracht bezit die zich losmaakt van de natuurwetten, hen erboven stelt door dat aan te kunnen raken, mogelijk te maken, waar geen mens ooit is geweest,
Of ik een genezer ben, een engel,
Mijn lief, ik zweer je op het hart,
Ik raak je aan met mensenhanden,
Opdat de kloppendheid voor het alles, enkel de mens wil voelen, als zij, het jouwe mag aanraken,
Dat zij enkel bewegen, wat al vaststond in het geschreven woord, lees de lijnen mijn liefste, en zij zullen je spreken zoals het toebehoren luistert naar dat wat hoort."
Lijkend op de mens, bijna onnavolgbaar in hun vervorming,
Maar gevuld met een onontkoombare hoeveelheid licht die zij gekluisterd meedragen,
De balans behouden tussen boodschapper en lichtdrager, het stralen uitdragen weegt zwaar op de menselijke botten, die eens zo veel vaker breken dan genezen zijn,
Opdat pijn wegnemen altijd gepaard gaat met het doorgeven van een deel van je helende kracht,
Het benauwd de lichtwerkers, ik weet toch de onderwerpers zij zijn niet gewillig te luisteren,
Maar hoor mij, mijn kind, mijn man, mijn geliefde, mijn trouw, mijn belofte is de jouwe, droom voor me, fluister haar beelden zachtjes in mijn oor,
Ik zal het verhaal van haar verschijning met de vingers op de ruggenwervels graveren,
En jouw dagen, zullen en eindeloze lente worden, het licht van drie levens de duisternis kapot laten schijnen, en de vragen omdraaien tot wijsheid,
Dat het licht dat zij meedragen een bovennatuurlijke kracht bezit die zich losmaakt van de natuurwetten, hen erboven stelt door dat aan te kunnen raken, mogelijk te maken, waar geen mens ooit is geweest,
Of ik een genezer ben, een engel,
Mijn lief, ik zweer je op het hart,
Ik raak je aan met mensenhanden,
Opdat de kloppendheid voor het alles, enkel de mens wil voelen, als zij, het jouwe mag aanraken,
Dat zij enkel bewegen, wat al vaststond in het geschreven woord, lees de lijnen mijn liefste, en zij zullen je spreken zoals het toebehoren luistert naar dat wat hoort."
Friday, October 13, 2017
X
"En ze zullen een antwoord nodig hebben,
Ook als jij goed kon begraven,
Ik weet toch je schept perfect,
Het gat dat je zag, het gestrande, Komt te kort aan gevallene,
En zij zullen een antwoord afdwingen,
De lijken in de kast,
Hoe goed de stilte hen ook stond,
Zij schiet te kort,
Te kort duurt de rust, de vrede,
Kind, mijn kind,
Ze zullen een antwoord nodig hebben,
Voor het bloed aan je handen, de drup van de kraan, voor de krassen in de ramen en de ommekeer in de kier,
De voeten zijn te zwaar, de schep is te groot, de laarzen passen niet, wees stil nu, verstop je maar,
Ik weet toch, links achterin, net om het hoekje en altijd achter de steen met blokletters die onleesbaar zijn,
De mos zal met je vergroeien, maak je geen zorgen, kind op de straat, ze zullen je ervoor haatten, proef je het bloed in je mond al? Spuug me maar, onder, wij zullen onderaan beginnen,
Onzichtbaar, kind, mijn kind, haal de handjes voor de ogen weg, ik zie je toch al tijden, verdrinken, de ogen hoe rood verslagen ook, altijd een en al pupil,
Wij zullen samen stil zijn, laat de kraaien het zijne naar oppikken, deze keer zullen wij niet opgevreten worden door de ander, als er gepeuzeld of verslonden wordt, dan zullen wij het zelf doen,
Raap de zaag op, wij zullen haar amputeren, opdat zij stopt met kloppen, ik weet toch, de wensen zijn verscheurend,
Maar ik smeek je, niet de tong, de tong niet, zij zullen je daarvoor vervloeken,
En zij zullen een antwoord nodig hebben,
Hoe vaker en met hoe velen jij de lange weg naar huis neemt,
Het zelf had niet ritueel verbrand moeten worden in de plek waar zij toch alles begraven,
Zij weten dat jij kunt scheppen,
En zij, zullen antwoorden nodig hebben,
En ook al stond het bittere van stilte, je als satijnen avondjurk, kind, mijn duister kind,
Zij zullen de antwoorden dwingen, de noodzaak aan het licht stellen,
En zij zal niet stoppen, zij snakt naar adem,
En zij zal niet stoppen,
En zij zullen antwoorden nodig hebben,
Tot de dood de lucht klaart, de graven zijn gesprongen, brakke grond de ruïne overstelpt, en zelfs maden als engelen vliegen."
Ook als jij goed kon begraven,
Ik weet toch je schept perfect,
Het gat dat je zag, het gestrande, Komt te kort aan gevallene,
En zij zullen een antwoord afdwingen,
De lijken in de kast,
Hoe goed de stilte hen ook stond,
Zij schiet te kort,
Te kort duurt de rust, de vrede,
Kind, mijn kind,
Ze zullen een antwoord nodig hebben,
Voor het bloed aan je handen, de drup van de kraan, voor de krassen in de ramen en de ommekeer in de kier,
De voeten zijn te zwaar, de schep is te groot, de laarzen passen niet, wees stil nu, verstop je maar,
Ik weet toch, links achterin, net om het hoekje en altijd achter de steen met blokletters die onleesbaar zijn,
De mos zal met je vergroeien, maak je geen zorgen, kind op de straat, ze zullen je ervoor haatten, proef je het bloed in je mond al? Spuug me maar, onder, wij zullen onderaan beginnen,
Onzichtbaar, kind, mijn kind, haal de handjes voor de ogen weg, ik zie je toch al tijden, verdrinken, de ogen hoe rood verslagen ook, altijd een en al pupil,
Wij zullen samen stil zijn, laat de kraaien het zijne naar oppikken, deze keer zullen wij niet opgevreten worden door de ander, als er gepeuzeld of verslonden wordt, dan zullen wij het zelf doen,
Raap de zaag op, wij zullen haar amputeren, opdat zij stopt met kloppen, ik weet toch, de wensen zijn verscheurend,
Maar ik smeek je, niet de tong, de tong niet, zij zullen je daarvoor vervloeken,
En zij zullen een antwoord nodig hebben,
Hoe vaker en met hoe velen jij de lange weg naar huis neemt,
Het zelf had niet ritueel verbrand moeten worden in de plek waar zij toch alles begraven,
Zij weten dat jij kunt scheppen,
En zij, zullen antwoorden nodig hebben,
En ook al stond het bittere van stilte, je als satijnen avondjurk, kind, mijn duister kind,
Zij zullen de antwoorden dwingen, de noodzaak aan het licht stellen,
En zij zal niet stoppen, zij snakt naar adem,
En zij zal niet stoppen,
En zij zullen antwoorden nodig hebben,
Tot de dood de lucht klaart, de graven zijn gesprongen, brakke grond de ruïne overstelpt, en zelfs maden als engelen vliegen."
Thursday, October 12, 2017
"Pickings on picking on."
"Probeer altijd te berekenen maar zorg ervoor dat je niet uitgeteld bent,
En zorg dat jij altijd slim overkomt maar niet zo intelligent dat zij of hun stelling ooit bedreiging van jou zeggen bereikt,
Probeer het te grijpen maar begrijpen hem alsjeblieft niet,
Wij zijn daar toch al lang aan voorbijgegaan,
Ook als zij stellen dat het nooit hetzelfde is,
En ook al heb jij altijd gelijk wij zijn het nooit dus verwacht maar niet mijn lief, dat je haar ooit zult krijgen,
Probeer de kans altijd te berekenen maar ik reken er niet op,
Ik zeg wat ik denk maar ik denk dat ik minder zeggenschap heb,
Of jij schappelijk wil zijn, het maakt niks ik sta op de plank,
Probeer slim over te komen maar laat ze nooit merken, wees onmeetbaar in de mate van intelligentie, wanneer zij weten dat jij hen te slim af bent,
Ben jij van de plak gegooid,
Dreig nooit met de deining van een bedreiging zijn voor zijn uitingen van intellect, wijs terrecht, stilletjes,
Geef de bevestiging zelf,
Zelfstandig de berekening vaststellen tot som der conclusie, de illusie is werkelijkheid, en jij zult ze te slim af zijn en sluw als jij mag wezen, wees niet te onzichtbaar mijn vrouw, want opgeteld is nergens op te rekenen, en de uitzondering, zal zich afzonderen, juist daar in het blikveld van jouw zichtbare slag, glashelder,
Probeer altijd slim over te komen, maar nooit zo intelligent dat jij een bedreiging vormt."
En zorg dat jij altijd slim overkomt maar niet zo intelligent dat zij of hun stelling ooit bedreiging van jou zeggen bereikt,
Probeer het te grijpen maar begrijpen hem alsjeblieft niet,
Wij zijn daar toch al lang aan voorbijgegaan,
Ook als zij stellen dat het nooit hetzelfde is,
En ook al heb jij altijd gelijk wij zijn het nooit dus verwacht maar niet mijn lief, dat je haar ooit zult krijgen,
Probeer de kans altijd te berekenen maar ik reken er niet op,
Ik zeg wat ik denk maar ik denk dat ik minder zeggenschap heb,
Of jij schappelijk wil zijn, het maakt niks ik sta op de plank,
Probeer slim over te komen maar laat ze nooit merken, wees onmeetbaar in de mate van intelligentie, wanneer zij weten dat jij hen te slim af bent,
Ben jij van de plak gegooid,
Dreig nooit met de deining van een bedreiging zijn voor zijn uitingen van intellect, wijs terrecht, stilletjes,
Geef de bevestiging zelf,
Zelfstandig de berekening vaststellen tot som der conclusie, de illusie is werkelijkheid, en jij zult ze te slim af zijn en sluw als jij mag wezen, wees niet te onzichtbaar mijn vrouw, want opgeteld is nergens op te rekenen, en de uitzondering, zal zich afzonderen, juist daar in het blikveld van jouw zichtbare slag, glashelder,
Probeer altijd slim over te komen, maar nooit zo intelligent dat jij een bedreiging vormt."
"Je reinste Kafka - prt. 4."
"Zoals je soms mijn huis in loopt, en vergat wat je ging doen, iedere beweging die je daarvoor zette, de stappen een voor een terug beredeneerd,
Zoals wij soms elkaar vasthebben en pas beseffen dat ik je had vandaag, toen jij alweer weg was,
Precies als hoe wij soms een appel eten en haar niet proeven tot het klokhuis de tijd aangeeft, het gaat zo gemakkelijk,
Zoals een geur kippenvel kan maken en daarmee levens aan lijnen stippen kan doen laten lijken,
Zoals wij wijzen naar hier en daar maar altijd kijken naar het nu,
Zoals het nu, de ogen van de ander zijn, haartjes, jukbeenderen, schouders, de kuiten,
Zoals het nu, niet een hier is, zoals je weet bij wie jij zucht, wanneer jij je hoofd neer legt, wanneer jij alert moet of scherp mag en bij wie je in slaap valt zonder besef,
Zoals wij praten in onze slaap en wachten ongeacht tekens van leven, zoals je vertrouwd alsof het even zeker is als het leven,
Zoals afstand tracht te vergeten en doet vermoeden dat het erkennen van het ontbreken aan, pas ruimte maakt voor haar,
Zoals vermoedens, niet door ratio maar door het hart bevestigt wordt, zoals zij klopt wanneer jij aanbelt, zoals ik vergeet te voelen, of wat ik voel,
Maar mij toch constant herinner bij wie ik troost voel, wie de huid opwarmt als geen ander, de donkere lucht klaart in verander, zoals de twee volwassenen en de kinderen kunnen praten en spelen tegelijk,
Zoals wij vaak ik weet toch, ahmmmuen of zuchten op exact hetzelfde moment,
Zoals wij perongeluk elkaars handen vastpakken precies tegelijk of samen,
Zoals een seconde, een herinnering, smaak, geur, aanraking,
Genoeg is haar besef te doen verschaffen,
Zo denk ik dat zij het ook weten, de dieren, zo kennen zij, naar alle verwachting, de weg."
Zoals wij soms elkaar vasthebben en pas beseffen dat ik je had vandaag, toen jij alweer weg was,
Precies als hoe wij soms een appel eten en haar niet proeven tot het klokhuis de tijd aangeeft, het gaat zo gemakkelijk,
Zoals een geur kippenvel kan maken en daarmee levens aan lijnen stippen kan doen laten lijken,
Zoals wij wijzen naar hier en daar maar altijd kijken naar het nu,
Zoals het nu, de ogen van de ander zijn, haartjes, jukbeenderen, schouders, de kuiten,
Zoals het nu, niet een hier is, zoals je weet bij wie jij zucht, wanneer jij je hoofd neer legt, wanneer jij alert moet of scherp mag en bij wie je in slaap valt zonder besef,
Zoals wij praten in onze slaap en wachten ongeacht tekens van leven, zoals je vertrouwd alsof het even zeker is als het leven,
Zoals afstand tracht te vergeten en doet vermoeden dat het erkennen van het ontbreken aan, pas ruimte maakt voor haar,
Zoals vermoedens, niet door ratio maar door het hart bevestigt wordt, zoals zij klopt wanneer jij aanbelt, zoals ik vergeet te voelen, of wat ik voel,
Maar mij toch constant herinner bij wie ik troost voel, wie de huid opwarmt als geen ander, de donkere lucht klaart in verander, zoals de twee volwassenen en de kinderen kunnen praten en spelen tegelijk,
Zoals wij vaak ik weet toch, ahmmmuen of zuchten op exact hetzelfde moment,
Zoals wij perongeluk elkaars handen vastpakken precies tegelijk of samen,
Zoals een seconde, een herinnering, smaak, geur, aanraking,
Genoeg is haar besef te doen verschaffen,
Zo denk ik dat zij het ook weten, de dieren, zo kennen zij, naar alle verwachting, de weg."
18.3.7
"Er loopt een lijn,
Of eerder nog een rechtzaak,
De regel is al getrokken, het oordeel is al geveld,
Enkel wijzelf zijn noch in ontwetendheid verzonken,
Dat wij veroordeeld zijn tot levenslange vergetelheid,
Ik smeek je sla de hamer niet,
Dat er een lijn loopt,
Een regel is die ongebroken moet blijven,
Ik zweer op het hart, de mijne, de jouwe, ik passeer haar niet,
Maar zeg me dan jij, rechter ratio, denkt u werkelijk? Dat vergetelheid het onvoorkombare, het onvermijdelijke doet vergeten? Herinneren zouden verloren gaan dat ik begrijp ik toch, maar de drang naar wat ongekend is, de onmogelijke perongelukheid der dingen die ons deed belanden naast elkaar, hoe ooit zou zij een andere uitwerking kunnen hebben?
Dan mijn beste, is deze lijn, was deze lijn nooit een regel, maar een toevalligheid die languit over straat liep,
Er staat een man, of eerder nog een jongetje, hij frunnikt wat met zijn handen, de nagels van de duimen, op, onder, op, onder, rondje draaien en stop, op, onder, tikketikketik.
Er zit een meisje langs hem op het bankje, ze wachten, zijn op zoek naar De Weg die naar Ver Weg gaat. Haar voeten beheersen zicht niet tikken tegen de grond en laten haar beentjes trillen.
Er lopen twee lijnen, ze gaan zitten, een enkele seconde raken de handen elkaar,
Er loopt een lijn,
Ze had zomaar, de onze kunnen zijn."
Of eerder nog een rechtzaak,
De regel is al getrokken, het oordeel is al geveld,
Enkel wijzelf zijn noch in ontwetendheid verzonken,
Dat wij veroordeeld zijn tot levenslange vergetelheid,
Ik smeek je sla de hamer niet,
Dat er een lijn loopt,
Een regel is die ongebroken moet blijven,
Ik zweer op het hart, de mijne, de jouwe, ik passeer haar niet,
Maar zeg me dan jij, rechter ratio, denkt u werkelijk? Dat vergetelheid het onvoorkombare, het onvermijdelijke doet vergeten? Herinneren zouden verloren gaan dat ik begrijp ik toch, maar de drang naar wat ongekend is, de onmogelijke perongelukheid der dingen die ons deed belanden naast elkaar, hoe ooit zou zij een andere uitwerking kunnen hebben?
Dan mijn beste, is deze lijn, was deze lijn nooit een regel, maar een toevalligheid die languit over straat liep,
Er staat een man, of eerder nog een jongetje, hij frunnikt wat met zijn handen, de nagels van de duimen, op, onder, op, onder, rondje draaien en stop, op, onder, tikketikketik.
Er zit een meisje langs hem op het bankje, ze wachten, zijn op zoek naar De Weg die naar Ver Weg gaat. Haar voeten beheersen zicht niet tikken tegen de grond en laten haar beentjes trillen.
Er lopen twee lijnen, ze gaan zitten, een enkele seconde raken de handen elkaar,
Er loopt een lijn,
Ze had zomaar, de onze kunnen zijn."
"前例のない愛 - Zenrei no nai ai"
"Het liefst ligt de schouder tegen de laatste drie ribben,
Het gezicht fluisterend opgeborgen in de ruimte tussen de oksel, wanneer de arm om me heen slaat, het veiligste soort onzichtbaarheidsmantel, samensmelting,
De voeten huiveren niet meer, zijn meer dan gewend, durf bijna met zekerheid te stellen gehecht, aan de ander, het zit als gegoten, hoe de huid zich naadloos aansluit ook waar zij scherp is, voelt zij als thuis,
Kloppend uit haar kas, wil het hart de borst kussen, opdat zij liever dan aangeraakt worden, rakelings langs het jouwe rust, alsof zelfs slaan en sloeg tussen jouw en mij in, de woorden voor het eerst een betoverende betekenis geeft,
Dat het nog voelen kloppen in afwezigheid, wellicht minder met de een, en meer met de ander te maken heeft,
Het liefst besef ik het alles, als voor het eerst, iedere keer weer, en als dat onmogelijk is, het maakt me niets, dan nestelt zij in het gedachtegoed, dat het goed is, mens geweest te zijn,
En als de armen te kort zijn, zij jouw niet langer houden kunnen, als de schouder afzwakken tot dwalen in herinnering, als zij het zijn, niet langer kunnen dragen als eerst, mochten de voeten te kort komen aan bewegingsruimte, schroom niet mijn kind, mijn man,
Haar toedoen, verzorgen, licht en elegant, als mijn liever dan liefste, de hand,
Wanneer de wij het ons niet langer dan eindeloos of liever dan oneindig lief kunnen, kus ik ze toch,
Dat de kuiten geen kant op kunnen, stil, mijn oplichtend oog, het is goed,
Zeg dank het hart gekend te hebben, alsof zij in het moment van vergetelheid ontmoeten, een enkele seconde de mijne was."
Het gezicht fluisterend opgeborgen in de ruimte tussen de oksel, wanneer de arm om me heen slaat, het veiligste soort onzichtbaarheidsmantel, samensmelting,
De voeten huiveren niet meer, zijn meer dan gewend, durf bijna met zekerheid te stellen gehecht, aan de ander, het zit als gegoten, hoe de huid zich naadloos aansluit ook waar zij scherp is, voelt zij als thuis,
Kloppend uit haar kas, wil het hart de borst kussen, opdat zij liever dan aangeraakt worden, rakelings langs het jouwe rust, alsof zelfs slaan en sloeg tussen jouw en mij in, de woorden voor het eerst een betoverende betekenis geeft,
Dat het nog voelen kloppen in afwezigheid, wellicht minder met de een, en meer met de ander te maken heeft,
Het liefst besef ik het alles, als voor het eerst, iedere keer weer, en als dat onmogelijk is, het maakt me niets, dan nestelt zij in het gedachtegoed, dat het goed is, mens geweest te zijn,
En als de armen te kort zijn, zij jouw niet langer houden kunnen, als de schouder afzwakken tot dwalen in herinnering, als zij het zijn, niet langer kunnen dragen als eerst, mochten de voeten te kort komen aan bewegingsruimte, schroom niet mijn kind, mijn man,
Haar toedoen, verzorgen, licht en elegant, als mijn liever dan liefste, de hand,
Wanneer de wij het ons niet langer dan eindeloos of liever dan oneindig lief kunnen, kus ik ze toch,
Dat de kuiten geen kant op kunnen, stil, mijn oplichtend oog, het is goed,
Zeg dank het hart gekend te hebben, alsof zij in het moment van vergetelheid ontmoeten, een enkele seconde de mijne was."
OLIFANT VS HUIS T 1-0
En het toont zich,
Ik zie je niet zoals ik je zag,
Ik grijp terug op alle dingen waar ik zeker van was,
Iedere dag blijf ik onderwater,
Als de nacht maar mag verdrinken in ontwetendheid,
Geef mij de dromen van een peuter,
Ik smeek je, ik was nooit zo eenzaam in alleen zijn,
Al mijn nachten smaken als ontvankelijk zijn voor,
Het kijkt alsof zij het een beetje duidelijker ziet nu, er is geen twijfel meer mogelijk,
Ik zei je toch dat wij nooit achteraf zouden moeten kijken, ik zei je toch dat ik niet zo sterk was als ik leek,
Je had het beloofd, maar ik wist beter, hoorde de oorverdovende stilte van mijn gedachten,
Want als ik het jouwe hier zie,
In het hulst, van de nacht, de nacht dat jij hier huist,
Het duister schijnt mijn licht kapot,
Mijn lichaam mist haar ramen,
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet,
Mijn glimlach snakt naar adem,
Gevangen in het spookhuis der kwade dagen, ik blijf oneindig dwalen,
Ik smeek je ontneem mij van de spiegeling, alsjeblieft, sla mij gade de genade zij heeft mij tuk,
Ik ga haar toch niet overleveren, opgeven, niemand komt haar halen, niemand roept haar naam,
Tref mijn smeekbede, vergeef me toch mijn blaam, want niemand komt haar halen, en niemand roept haar naam, ik laat haar gaan.
Ik laat haar gaan.
Ik zie je niet zoals ik je zag,
Ik grijp terug op alle dingen waar ik zeker van was,
Iedere dag blijf ik onderwater,
Als de nacht maar mag verdrinken in ontwetendheid,
Geef mij de dromen van een peuter,
Ik smeek je, ik was nooit zo eenzaam in alleen zijn,
Al mijn nachten smaken als ontvankelijk zijn voor,
Het kijkt alsof zij het een beetje duidelijker ziet nu, er is geen twijfel meer mogelijk,
Ik zei je toch dat wij nooit achteraf zouden moeten kijken, ik zei je toch dat ik niet zo sterk was als ik leek,
Je had het beloofd, maar ik wist beter, hoorde de oorverdovende stilte van mijn gedachten,
Want als ik het jouwe hier zie,
In het hulst, van de nacht, de nacht dat jij hier huist,
Het duister schijnt mijn licht kapot,
Mijn lichaam mist haar ramen,
Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet,
Mijn glimlach snakt naar adem,
Gevangen in het spookhuis der kwade dagen, ik blijf oneindig dwalen,
Ik smeek je ontneem mij van de spiegeling, alsjeblieft, sla mij gade de genade zij heeft mij tuk,
Ik ga haar toch niet overleveren, opgeven, niemand komt haar halen, niemand roept haar naam,
Tref mijn smeekbede, vergeef me toch mijn blaam, want niemand komt haar halen, en niemand roept haar naam, ik laat haar gaan.
Ik laat haar gaan.
Subscribe to:
Posts (Atom)