Thursday, June 28, 2018

X

"En ik hou ervan hoe de aan elkaar klonterende pluisjes van een te goedkoop, verwassen en uitgedragen bedbek me doen glimlachen denkende aan hoe zij lijken op de talloze surprise eitjes die je benen tellen. 
Soms is het zo stil hier, dat ik bijna even vergeet dat enkel de sluimering van je afwezigheid hier nog aanwezig is.
Ik pluk de bolletjes een voor een van het dekbed, ben druk tegen Dé Zwijger aan het praten over de laatste literaire werken die mij deden denken aan hem. 
Zijn uit, blijvende antwoord streelt mijn wang zachtjes, kijkt mij net iets te lang aan met de van triestheid doordrenkte ogen, stil maar, Zwijger van me, je zegt genoeg, in een oogopslag. 
Ik tel het aantal bolletjes, 217 meer dan het aantal vlekken dat de sterrenstelsels op je borst vormen. Was hij maar zo groot als het matras, kon ik mijzelf maar eindeloos in je omhelzing rollen. Draaide omdraaien maar altijd uit op meer van jou. 
Het regent zachtjes naar binnen door het raam, de kippenvel ligt telkens op de loer, zij is bang. Heeft een voorliefde in relatie tot te zijn, maar weet al te goed, dat des ondanks, minder om de ander dan de context gaat.
Toch lees ik Dé Zwijger hardop voor. Soms breekt hij in terwijl ik een pauze tussen de komma's van zijn aroma laat vallen, en het haartje opspringt. "Nee, laat het rijpen, die zit diep."
Het zit ondergestopt, ver beneden de huid begraven, de behoefte aan mogen groeien, het boek open mogen doen, los mogen laten wat aan levens voor onderhuidse schade, te weinig zorg en aandacht, op de oppervlakkte aanrichtte en diepe wonden van verlies aanbracht. 
Het spijt me, dat ik het niet kan helpen, graag te graven, aan te raken, tot dieper, vanzelf springt alsof de tijd, altijd al, hier én nu, was. 
Dé Zwijger praat alsof hij met mij spreekt, maar er ontbreekt aan stemgeluid, kom maar hier, stilte, leg je hoofd op het mijne en ik hou je ziel, eeuwig in mijn armen vast. Ik wieg je op het ritme van het kloppen de vier parten van één gebroken hart. 
Dek haar toe, in de deeltijd hemel die doorgaans, en voor je tijd, bed heette."

X

"Wij waren op een feestje en ik moest lachen. 
Mijn oogjes stonden op half dichtgeknepen maar gedwongen geopend, ik haat het blinder te zijn dan mijn nachtblindheid. 
Ik zweer, dat jij het dubbele lijkt van wat je normaal gesproken bent, ik zie het duidelijk. 
Hij kijkt één keer. Zijn lip trekt. 
De wang verschuift heel eventjes in een bijna bewogen oppervlak. Rakelings langs de roerende rimpel af, verschijnt een lijn. 
Hallo, jij. Ik dacht al, dat ik je soms, tussen de regels door zag sluimeren, 'n stiekeme stoute blik die graag opgesloten blijft in wat je nooit uitspreekt. "Wil je mij lezen voordat ik jouw lees?"
Waarom denk je dat ik je hét te lezen gaf... Het was een vraag en een antwoord tegelijkertijd. Ik weet wat ik las, en ik weet wie ik lees. "Begrijp je waarom ik je dít boek gaf, jou?"
"Ik kan het niet lezen. Ik kom niet bij het einde."
Ik weet het toch. Het is onmogelijk eerlijk te lezen waar wij zo graag over liegen. "Ik moest iets meenemen voor je, dus je krijgt het terug."
"Er is geen jouw of mijn meer, als je begrijpt wat, ons, zonder woorden snapt."
Wij zijn op een feestje. Ik heb je allang. Jij geeft niet toe. Ik zoen een ander, het heeft geen zin, talloze glazen aandacht te schenken aan wie toch al dronken op me is. "Ik weet niet of ik er tegen zou kunnen je met iemand anders te zien."
Ik weet, ik weet, wat jij niet weet. De blik. In een oog. Opslag. Als compleet ziedend. 
Zelfs als ik ondertussen met je flirt, jij al weet wie er met mij mee naar huis gaat vannacht. Al heb ik je verteld over mij afkeer voor, mijn hekel aan en mijn desinteresse. Het idee dat ik misschien voor de schijn een hand langs zijn arm af laat glijden. Nét iets te hard om z'n grap lach, enkel om te spelen. Ik werd nog nooit zo gelukzalig gestraft. 
Wij waren op een feestje en ik danste. Het alleenrecht op mijn heupen heeft hier een dubbele betekenis. Mijn man, jaagt alle jongens weg.
Woorden in de gang gewisseld. "Ik had niet in de gate dat je hier al met iemand was." Ik ook niet. Ik weet wat er is tussen betonnen muren met de vijfde tegenover. Ik weet enkel wanneer je 'n rechtse geeft met de scherpe linkse. En verder is er geen weet voor mijn wetens, waardigheid."

X

"Gemakkelijk, met een tafeltje om buiten neer te zetten voor als het zonnetje om het bankje vraagt.
Hopelijk ben ik dan twee centimeter gegroeit zodat ik zelf trots bij het bovenste schap kan en je me nooit aan de kant schuift met stoel en al tijdens mijn stuntelende pogingen het zelf te doen. 
Hopelijk ben ik dan twee centimeter kleiner, zodat ik wanneer ik op mijn tenen sta om je te kunnen zoenen nog net iets meer voorover moet buigen, tijdens de aanloop naar, en net iets langer de tijd heb te glimlachen wanneer ik je begroet. 
Simpel, als de manier waarop je me leerde een bed op te maken, waarom er in kruipen tot je niet eens meer weet of jij de punten of de punten jou hebben, als je haar ook in een keer kan omdraaien en opschudden. 
Ingewikkeld, met tijden, ik weet het even zeker, zet er geld op in alsof het gaat over het voorspellen van je reactie in een ruzie, al ken ik je langer dan vandaag, vergis me niet voor van gistere. Ik weet, toch, altijd eentje meer. 
Meest, draait het om tafels, waar eten, drinken, gelach, geneuzel en vier ogen in gesprek, op rouleert. Soms wordt er geïmproviseerd, op bed, in het parkje, half over de aanrecht verspreid. Er zijn te veel opties voor de man die altijd eten kan. 
Soms, zijn we stil, in zeldzame momenten van ontdaan zijn door, het liefste door de vrede, de rust, de muziek van het beekje dat kabbelt op de achtergrond, maar soms, door storm, door onzekerheid, de soundtrack van een film die angstvallig het einde tegen moed treedt. Het maakt niet uit, de muziek speelt eeuwig door. Er zijn een oneindig aantal stukken te componeren, de opties raken nooit op. 
Ooit, als ons, soms als wij, vaak als jij en ik, en sporadisch als ik en jij. 
Gemakkelijk, alsof de weg even vanzelfnemend als de liefde vanzelfsprekend in het zwijgen verstopt zat. 
Hopelijk, heb ik dezelfde lengte dan, zodat we nog altijd gelijk op gaan. Geen teenjes meer. Geen lopen op. Geen koorddansen. Alleen twee grote, kleine mensen die nog altijd omhoog rijken en opkijken tegen, de ander, alsof zij elkaar, in ieder gebaar, voor het eerst en het laatst onder ogen komen."

Thursday, June 21, 2018

B.0M

"Vandaag, voel je als een takkenbos die met een ongekende snelheid tegen mijn gezicht aan lijkt te knallen, 
Mijn wang bloed een beetje. 
Maakt niet uit. 
Je hand trilde ook zo. 
Ik weet het, je wil wel, maar je kan niet. 
Het is niet erg. 
Dat bomen zwaar wegen, en stammen werpen gemakkerlijker is dan ze dragen, of met te grote hoeveelheden tegelijk op een kleine plek allemaal te behouden zijn, of juist niet, heeft de natuur ons toch al lang geleerd.
Kijk naar de boom.
Hij valt om.
Hij valt om. 
Maakt niet uit. 
Het waaide ook zo. 
Ik weet het. 
Hij doet zijn best, loopt op zijn tenen, maar vergeet zijn wortels te laten schieten, terwijl hij elke kogel eervol vangt. 
Het is niet erg.
Dat jij ze soms ontwijkt. 
Uit angst.
Uit paniek. 
Uit onvermogen. 
De boom, zij, kijkt naar hem, en lacht. 
Je mag het wel zeggen hoor, als je los aan het laten bent. 
Hij kust de wang zachtjes, steplt en heelt en heeft lief. 
Alsof de tak niet brak.
Breken én smeken gelijken of synoniemen schijnen te zijn. 
Alsof één twijgje, in verbinding met één ander, opeens niet meer zo fragiel is, al twijfeld, wuifeld en wiebeld hij. 
Val maar. 
Om. 
Val maar om.
Omdat, het mag. 
Het kan. 
Geen zorgen. 
Het maakt niets.
Ik ben een boom en ik vang je op. 
Je zult de grond niet raken. 
Zie de bomen om je heen en vertrouw blind, mijn liefste...
Wij zijn bomen, wij kunnen losraken van de grond, omvallen, verliezen, maar altijd, zijn wij sterker dán. 
De bladeren zullen overnieuw groeien. 
De takken zullen nieuwe wegen in de lucht begaan. 
Haar, zijn wortels, zullen lopen zoals het leven hen leidt, naar voedzame bodem. 
De vruchten zullen komen en gaan. 
Er zal overnieuw, na elke strenge winter, één nieuwe jaarring bijkomen.
En de boom.
Zoals de man. 
Als mijn mens. 
Geeft het zijne, 
Omvallen, overleven, opkrabbelen, groeien, bloeien, geven, door. 
Vandaag voel je als een zakdoekje met vier initialen in de takken verstikt,
Het meisje springt en reikt, 
Haar man tilt haar op,
Draagt haar op de schouders. 
Zij staan als een boom. 
Omdat bomen mensen en mensen bomen zijn." 

Tuesday, June 19, 2018

X

"Hier, in de zesde, leek je niet eens meer op een mens. 
Ik kan het je nauwelijks kwalijk nemen, immers lijk ik altijd nét te veel op je, dan ik verwacht.
De belichaming lijkt elke eeuw zachtjes aan naar het nieuwe te vertrekken, toch, ben ik altijd bang, je na de wissel niet meer te herkennen. 
Er zit een meisje op de trap, dit keer deed een bijl het,
Petrus gebaard haar over en over, "het is goed, er is óók voor jou, plek hier, de poort staat voor je open, mijn kind."
Zij zit als de eigenwijze draak die zij is decennia na decennia te wachten, zoekt ieder gehavikt gezicht af naar de ogen van de man, van de man, zonder wie ik niet naar binnen kan. "Het is tijd, mijn liefste, de klok telt af, het oneindige blijft niet voor altijd op je wachten, kom toch hier, in de heerlijkheid in de eeuwigheid..."
"Nee, nee, ik doe er niet aan mee, als ik niet blijf zoals ik bleef in ons laatste leven, zal hij me toch nooit vinden kunnen, ik moet dit lichaam houden, ik ben nog niet klaar voor het wezen van een vormloze ziel." Haar stem sterft langzaam weg. 
De jaren verstrijken en zij kijkt door de gleuven tussen de treden naar beneden, op de aarde neer. 
Zij zucht maar, wachtende, hopende, biddende, dat hij niet al gepasseerd is, maar altijd, nog komen zal.
Petrus gaat langs haar zitten, slaat een arm om haar heen, "ik begrijp alleen niet, mijn kind, waarom? Ik heb moeders op hun zonen zien wachten tevergeefs, broeders elkaar zien zoeken en verdwaalde zielen zien dwalen hier. Maar waarom wacht je op de man die direct terug naar aarde geboden werd, toen je met hem aankwam?"
Zij slikt. "Ik smeekte de Goden in mijn eerste leven, geef mij een zielsverwant, een wederhelft dan..." Zij valt stil, kijk nog een door de traptreden, "Ik smeekte, de verkeerde..."
"Wij, gedoemd de eerste en de laatste zo ver uit elkaar te leven, vervloekt, tot wij genoeg vertrouwen hebben gegeven, te durven doen geloven, dat zelfs in het allerlaatste, hét werkelijke onvoorwaardelijke van onze levens, pas écht kan komen."
Petrus slaat een arm om haar heen..."

Sunday, June 10, 2018

X

"En wij wilde niet sterven, dus moesten we overleven.
En wij wilde niet toegeven, dus moesten wij werken tot het tegendeel bewezen was.
Wij wilde niet afgeven op, dus geven we alles vooruit, ook als zij nooit, werkelijk af wordt.
En wij wilde niet herhalen wat het malen van het hart veroorzaakt, dus verwerkte wij iedere slag van hun wieken alsof ze een schop onder onze kont waren, een les, om het beter te leren doen.
En ik wil je nooit kwetsen, maar moet toegeven, soms geeft het af, de druk stond er altijd al op, de stempel is lang geleden tijdens de inprenting gemaakt, en duurt inmens zo veel tijd meer, te kunnen ontdoen van, dan wij in enkele seconden ontdaan waren, overspoeld van, onderdanig aan, opgesloten in, bleken,
En wij wilde van haar, nooit een put, een moordkuil, een loopgraf maken, voor hen die pogingen deden de plekken achter de muren te betreden, maar zeg nu zelf mijn liefste, een mens dat een geweer in het handen gedrukt krijgt in het heetst van de strijd, kan enkel schieten uit angst, de kogels met alle goede bedoelingen van het hart, uit de noodzaak, twee in één schot te beschermen, laat zelden een ziel, onaangeraakt. 
En wij, soms verslagen, soms onoverwinnelijk in het besef, wensen om en om, dat vanzelf zo makkelijk, gewoon altijd, vanzelfsprekend was geweest.
En wij, zullen nooit sterven, opdat het woord, de kunst, het gedachtegoed en de beweging, onlosmakelijk verbonden is, als de geschiedenis mét de toekomst, altijd in één lijn te lezen ."

X

"De bundel eenzaamheid wordt gedragen, drie boeken sterk op zak, stel je voor, dat je niet meer voorzien bent in het luisteren naar de stilte. 
Wat dan? Haar doorbreken, haar grenzen opzoeken, de mond opentrekken, een ander geluid slaan? 
De bundel eenzaamheid wordt gelezen, boek één, klein stil stadje, en je kunt zeggen wat je wil over onze Judge Judy, maar er is geen zwijgend collectief groot genoeg om haar in de bebloedde rivieren van in onschuld gewassen handen, kleiner te krijgen dan de denkers die niet verder dachten dan hun wijsheid rijk is.
Boek twee, grote stad, de eenzaamheid wordt gedragen, in een gedogen doch teleurstellende houding beweegt zij zich voort tussen de processen, geen vonnis dat tot compleet voltrokken beschouwd kan worden, immers is het oordeel, hier enkel gedeeld met de oren die daadwerkelijk willen luisteren, de buren doen er niet meer toe, het gras is vervangen voor balkons die een spannendere loungeset hebben, maar eerlijk waar er is geen bankje dat vaster gezet is in het hart, dan 't eigenste, ook als zij enkel het bezit van 'n eenling is.
De gebundelde eenzaamheid wordt gedragen, boek drie, het laatste deel, maar zeker nooit het slot stuk, het op te dromen thuis is immer nog altijd niet in haar volledigheid door de bloed, zweet en tranen heen met eigen handen binnen bereik te beschouwen.
Er moet meer gemaak, gedronken, gevierd en gewoon worden. 
Hoe ver is zij dan toch, met boek vier? Als al haar werk gaat over de eenzaamheid van de ambitieuze vrouw, dan zou zij na drie successen toch niet zomaar stoppen, wetende dat wij geen enkele vertelling konden vinden op de plekken waar er maar één weg is, en geen richting voor verkeer dat sneller gaat dan té voet, stap voor stap, eenzaam wuifelend naar de volgende plek, waar wij niemand zullen achterlaten en niemand ons welkom zal heten, niemand behalve de stilte van 'n eenling koste wat het kost op zoek naar een betere helft, de tweede van de deling, om te vergezellen in het zowaar aardige kluizenaarsbestaan.
Één blik, de bundeling van intimiteit verlaat de eenzaamheid met een verlegen lach. 
Ik wist wel, dat ik je herkende."

X

"Er loopt een lijn, of eerder nog 'n vraagteken, genageld aan iedere zin, de constante zoektocht naar bevestiging. 
Als voortijdige bejaarden in te jonge lichamen slenteren wij over het fietspad, een enkele vinger geklemd, we zijn nog altijd, bij de pinken.
Er ligt een schat verloren op straat te verdwalen tussen de voeten van de gehaaste, zij wordt vertrappeld onder het gewicht van de voeten die graag de kostbare kwetsbaarheid van de ander gebruiken als opstapje. 
Het paar stopt. Huiverd bij het aanschouwen van dit gruwel. Het meisje in de verte jammerd, "nee, nee, we moeten terug, ik kan niet zonder..." de moeder gaat op in rook, stilte. Leegte. 
Het jongetje blijft maar herhalen, "het komt wel goed, het is niet erg, ooit komt hij, om te blijven."
Kleine trillende handjes pakken die van de ander stevig vast ondanks het klamme weer. Ineengeslagen stappen de net iets te kleine en afgetrapte sandalen vastberaden richting het einde van de het pad. 
Er loopt een lijn, of eigenlijk, lijnen, verstrikt als zijn veters, driedubbel, of haar ingevlochten haar, altijd net te strak, zodat het zeker, blijft, vast gezet, verzekerd is, dat zij, niet teleurstellen vandaag. 
Zij moeten het beter doen. 
Zij zullen in perfecte staat aankomen op de bestemming. 
Er zitten twee pubers op het bed van haar kindertijd, het kraakt, is te klein voor één, laat staan twee, maar zij houden elkaar stevig vast, zullen zichzelf niet verraden door de ontoerijkende zachte draagkracht aan volume om stilzwijgend in te kunnen vallen. Was het maar de dons die ronddwarelde in de lucht maar als donderslag bij heldere hemel, deze hel, welkom hetend iedere morgenstond eronder gebukt. "Stil maar, morgen is het voorbij, morgen is het beter." Zij spreken elkaar om en om, lieve woordjes toe,
"Huil maar niet, en als je bang bent, zal ik je angsten dragen, al geheim verbond, huil maar niet, er komt een dag, ik neem je mee, ik haal je op en neem je mee, naar het buitenland."
Er loopt een lijn, een grens, een vooraf gesneden puntjes patroon over de scheurkalender, het is zover, vandaag, is het morgen."

Sunday, June 3, 2018

VIER

De manier waarop een besteklade, cadeaupapier, schommelbankjes, bierdopjes en half beschreven printpapier, normaal en alledaags lijken, tot zij bijzonder gemaakt worden, door het gezelschap dat in de handelingen naar en van gekarakteriseerd wordt. 
Dat er niets nog minder dan niets speciaals is aan wat we nu eigenlijk met al onze tijd deden, behalve haar spenderen, met elkaar. 
Het zou begrijpelijk geacht worden dat je vind dat ik absoluut geen logica maak, maar de zaken van het hart, doen dat zelfde, zij kloppen gewoon, met of zonder redenen, als feitelijk gegeven, bewerkstelligt door de dsnkbaarheid, het verlangen, de wil lief te hebben en te raken, de wens zacht te zijn voor de mens in de ander, in een harde wereld, waar wij schuil en geborgenheid zoeken in de armen van onze betere helft.
En alles wat ik nooit kan zijn, ben jij met gemak, en waar ik radeloos van wordt, geen jij mij hoop, en alles wat niet te verwachten is, je blijft me verbazen met je zoetsappige kussen op de littekens van mijn ziel. 
Dat dekbedovertrekken vervangen, wasmachines verschuiven, facetimen tijdens schilderen, eieren bakken, de afwas doen en hakkelende bespreken tijdens koffie drinken, zo verdomme simpel zouden horen te zijn, onsignificant en vanzelfsprekend, als een vergeten moment, opdat het in essentie niets voor te stellen zou moeten wezen, maar het gezelschap, waarmee wij de simplistische dagelijksheid van het leven aangaan en haar bevechten hand in hand tot onbaatzuchtige gelukzaligheid van de te spenderen tijd in ballingschap van conventies, maar nooit, alleen. 
Dat een voorverpakte salade, afgeknipte broeken, Batman sokken, boordjes van bezwete achtergelaten t-shirts, muziekboxjes en verdwaald kleingeld onder het bed, nooit, zomaar, zonder de glimlach denkende aan jou, voorbij gaan, mijn liefste."