Sunday, September 16, 2018

X

"Noem dit beestje maar bij haar naam, manipulatieve bitch.
De vraag is niet hoe wie waar achterblijft...
Eerder wordt het in twijfel genomen wie minder van het zelf masochisme dat de egocentrische narsist streelt geniet aan het einde. 
En dat, mijn liefste, mijn beste, mijn vriend, zal ik nooit zijn.
Het is immers simpeler dan de onmogelijkheid van welke langste morgen dan ook. 
Het schijnt gemakkelijker te zijn dan het kasteel uit te lezen want mijn eigen gebruiksaanwijzing had jij al voor de Kafka goed en wel het andere eind van de kaft bereikte laat staan de Kant. 
En het is niet dat het dat ik niet blind duft te vertrouwen op, het is de angst die zo vlijmscherp voor zich kan zien dat de botte waarheid zelfs lijmstof kan doen ontdoen aan de sterkste fundering, de ribben zijn enkel een kooi voor het beest, mijn hart. 
Mijn hart, geef er niks om, niks meer of meer dan alles, en alles lijkt niets te zijn voor de absolutie die nooit absoluut zeker blijkt. 
Dat zij met tijden, een monster is, uithaalt naar alles en iedereen om haar heen. 
Ik weet toch, dat passief agressief niet in het laantje past van een vrouw die wanhopig zoekt naar een einde dat de weg naar haar hart niet eindigt alsof het enkel doodlopend was. 
Ook als het wel zo is. 
Ook als het altijd al zo was.
Noem het wat je wil.
Dom, onbezonnen, dwaas, gemeen, misbruikend, afwachtend, onderdanig, ontkennend, overgeleverd aan...
Ik vind het toch, allemaal even romantisch.
Noem het beestje maar bij de naam, een wanhopig tot over de oren onmogelijk waanzinnig verschrikkelijk verliefd hartje. 
En of zij dan een duivel of een engeltje mag zijn, zij is de jouwe...
Zij is de jouwe..."

You oktopy my heart

"Soms. Is een moment genoeg. 
Dat een mens weet wat het mist wanneer het ontbreekt aan. Vloek. Zege. Vloek. 
Soms. Is een moment genoeg. 
Wij zitten tegenover elkaar. Proberen te praten. Draaien er telkens omheen in onze pogingen direct te zijn. "Dus als het geen seks is, geen relatie, als het om geen van de twee draait, waarom ben ik dan hier? Lees ik je zo verkeerd?"
"Ik..."
"Wil..."
"Je..."
"Carmen."
Hij slikt. 
Herhaalt zichzelf. 
Maar ik hoor al lang niets meer of minder dan echo's.
Hij neukt me. Of hij nu wil of niet. Of hij het nu in de gate heeft of niet. Met of zonder kleren. Die man neukt mijn ziel. 
Soms is een moment genoeg. "Hier kwam ik niet voor." Ik hoopte dat je daarvoor kwam. Het zou minder zeer doen wanneer je weer ging. 
En dat is het nu net. 
Altijd terugkomen en blijven, blijken uiteindelijk twee zulke verschillende dingen te zijn. 
Soms. Is een moment genoeg. En soms is een moment moeten wachten tot zij al gepasseerd is, de druppel. 
Soms.
Wij liggen hangend over elkaar. Ik zie de geboorte van een geheel nieuwe lachrimpel die voorzichtig, huiverend maar moedig en vol leven, voor het eerst in de wereld verkeerd.
Ik glimlach. Terug. 
Soms is een moment genoeg.
Je vraagt me wat er is. Ik heb geen idee, kan mijn zelf niet helpen, als zij je niet begrijpt, dan tekent zij jouw blik op mijn gezicht, in een poging wel te kunnen voelen, over wat je zwijgt. De triestheid. Ik weet niet wat er is, mijn liefste, ik hoopte dat jij het me vertellen zou.
Soms is een moment genoeg.
Hij vraagt me of ik zijn hand wil vasthouden, stopt ze in zijn jaszak. Wij lopen. Zijn duim steelt over de mijne. De hemel zogezegd. 
Soms is een moment genoeg.
En soms, is een moment zo veel meer, dan genoeg, dat al het andere, er niets bij lijkt."

WACWNHIRL

18.01 "is aan het typen..."
19.01 "is aan het typen..."
20.01 "is aan het typen..."
Verstuurd.
Ontvangen.
21.01 "meer lezen..."
21.31 "meer lezen..."
22.01 "meer lezen..."
Gelezen.
Maar liefst drie keer meer lezen.
Nee lieverd.
Maar liefst drie keer meer liefde.
10.01 "is aan het typen..."
"Aan wie ben jij een liefdes brief aan het schrijven meisje?" de man tegenover in de trein is zich aan het overpijnzen over mijn overpijnzingen.
"Ik zoek de goede woorden meneer..."
"Dat dacht ik al, en weet je wat durske, al schrijf je dag en nacht het komt altijd op drie krek dezelf woorden neer..."
"Ik weet het..."
Het is niet een liefde die je doet spreken over, waar een mens naar zoekt, maar een waar eindeloos over geschreven kan worden, waar na jaren van gehecht raken aan, vanzelfsprekend zijn en voor lief nemen, nog steeds geen andere woorden voor gevonden zijn dan een constante stroom aan 'in andere woorden'...

Wednesday, September 12, 2018

X

"Het jaar was, voor twee Kafka's die graag in het park wandelen, absoluut geen wandeling in het park geweest. In tegendeel.
Het deed er niet toe. En dat betekende alles.
September brak aan. Je zou kunnen zeggen dat de nazomer begon, zachtjes, maar zeker trad ze in. Toch leek het met tijd en wijlen, alsof hier altijd storm was. Alsof hier altijd zomers hitte was. Alsof het zonnebaden onder de sterren op een remoerige zee nog nooit plaats gemaakt had, voor een rustig kabbelend hart.
Ze maakte voort, zoals de jaren in een dag voort leken te zetten. Zoals de stiltes in eindeloze gesprekken voort leken te zetten en nooit het zwijgen opgelegd werden.
Ze maakte voort, zoals voor onmogelijk geacht werd, zonder richting, zonder zekerheid, zonder kans of logica, ze maakte voort, als het leven.
Opdat het geleefd moet worden. 
Elk jaar. Elke dag. En elke stap temeer."

X

"De weg was lang, té lang,
En dagen borduurde kruisjes op cijfers tot weken van het zelf in de vingers prikken.
De weg was kort, té kort,
En weken vielen als boom bladeren zelfstandig beseffende het is tijd gestorven te zijn, langzaam dwarrelend tot de hoop scheurkalenderblaadjes enkel nog de onthechting deed herinneren aan dat wat in essentie over was, nu zij gestript was van.
Een kaft zonder titel, blad of woord, een kaft met een vervallen en verscheurde geschiedenis, zonder toekomst. 
De weg was onvoorspelbaar, té onvoorspelbaar, als Claire Neanderton, leek deze weg met tijd en wijlen zelf uit de bocht te vliegen of eraan onderdoor te gaan, alleen de continuïteit, van een weg, al maar meer, té meer, té meer en meer. Daarin verschilde zij dan toch, onomstotelijk. 
De weg was optimistisch, té optimistisch voor zijn eigen doen. Maar het liep erom. 
Hopende op betere, nooit tevredenere dagen, legde de zool het stap na, stap na, stap, na, af tegen de weg, tot ergens na gelang, de weg, al was het einde nog lang niet in zicht, toch voldaan leek."

Thursday, September 6, 2018

1x 1x 1x

"Vertel het nog een keer, nog een keer..."
Sommige mensen, zijn geboren, om eindeloos te kunnen vallen voor, houden van, opgaan in én verliefd te worden op de herhaling van één herinnering.
Ik gok, dat ik er zo eentje ben.
En nooit leek deze vloek een zegen. 
Tot jij mijn favoriete herinnering werd.
Boekjes vol met kaartjes van shows, films, hotels, een eindeloze stroom aan polaroids, briefjes over en weer en verjaardagskaarten die nooit thuis bezorgd werden.
Dagboeken met iedere ontmoeting uitvoerig beschreven tot in de meest onzinnige details, die mijn lust naar hoe fascinerend de meest kleine tics van iemands karakter hem uniek maken, altijd stilt.
"Toe, toe, nog een keer..."
"Hoe we elkaar ontmoette? Of hoe ik het wist?"
"Hoe je het wist natuurlijk..."
Zoals wij het allemaal weten.
Omdat het hart met de daarin verblijvende opeens een plek is waar je liefdevol thuiskomt in jezelf.
Het licht altijd al aan staat wanneer je de weg naar binnen dan eindelijk gevonden hebt.
Wanneer ieder litteken van een leven in oorlog zoekende naar vrede in het onvoorwaardelijk mogen liefhebben van en ontvangen niet langer een schrijnend zichtbare beperking lijkt, maar die ene perfecte kwetsbare plek in de muren van het hart, waar een sloophamer enkel een gat boort, om er een nieuwe opening, een deur zonder kraak, in te plaatsen.
"Vorig jaar vandaag..."
"He, twee jaar geleden he..."
"Jij Kafka..."
"Ik weet..."
Maar ik zou toch zweren. Dat eindeloos. Telkens overnieuw, en overnieuw, en nieuw, nieuw, nieuw.
Het toch altijd hetzelfde voelde, hoevaak ik ook voor je viel.
Maar ik zou toch zweren... Dat er niks Kafkaans is aan hoe mijn lichaam al net voor je de huid aanraakt, kippenvel maakt, enkel de anticipatie, de liefde voor de herinnering aan je raken, al genoeg is, haar te doen...
"Ik lief je immens veel."
"Ik lief je altijd een keer meer."
"Ik lief je dito's in overvloed."
Ik weet. Dat ik een onmogelijke Kafka ben.
Maar liefste, begrijp het dan, ik wil niet dat het verhaal ooit afloopt, omdat ik er zo van hou, hoe het zich elke dag voor mijn ogen herhaald. 
De vloek werd pas een zegen, toen ik jou leerde kennen."

X

"En als ik je ooit een zelfhulpboek had moeten schrijven, voor de koude tijden, dat ik de warmte van je handen nog niet sprak, en je naam nog niet voelen kon,
"Je kunt nooit écht iets of iemand loslaten, wanneer je niet eerst genoeg van jezelf houdt, het, hem of haar, een plek te kunnen geven, buiten het hart."
Het is zo simpel weet je, zelfs als het gedoemd is, verloren is, of er nooit écht was om mee te beginnen, zodra je ze inlaat, om een gat te vullen, kun je ook als zij niets helen, je onmogelijk van hun opvulling ontdoen. Zij nemen een ruimte in, zonder blozen. Omdat zij ook maar iets moeten.
En ik denk, dat iets moeten samen, nooit opweegt tegen, samen met jezelf mogen.
"De langste relatie in je leven is die met jezelf..."
Ik vond het idee, van een relatie voor het leven altijd zo beangstigend, dat ik het leven graag van haarzelf ontnam, overleven met jezelf, voelt zo veelbelovender.
Ik begreep nooit waarom iemand opgesloten zou willen worden. Niet in armen. In een naam. In een ring. In een belofte. In een huis. Of in een gevoel.
Tot het hart zich gewillig nog voor het ooit een vraag was, zichzelf aan je overgaf.
En er kwam nooit een vraag.
Want er was nooit een vraag.
Er is toch geen twijfel over mogelijk...
Dat zelfs nu, de jaren enkel draaien om meer van het zelf te houden, te luisteren naar, te gaan voor, zij toch telkens in een ding met kop en schouders boven al het andere begrijpen uitsteekt.
Dat ik van je hou.
Van je hield al voor ik wist dat de woorden werkelijk een betekenis kunnen hebben.
Het is ook niet te verklaren.
Dat het nu eenmaal een gevoelskwestie is.
Als ik je een zelfhulpboek zou moeten schrijven, voor dagen waarop ik enkel een woord, een scherm, een afstand die wanhopig probeert te overbruggen kan zijn,
"Je gevoel liegt niet. Want het hoeft zich niet te verantwoorden. Geen rede te geven. Of een logica te volgen. Je gevoel liegt niet. Als je niet weet wat je denken moet. Dan begin maar eens, met voelen."

WEL-NIET-WEL

"Misschien. Misschien. Heel misschien.
Kiezen wij een partner zoals wij vroeger leerde bloemetjes te kiezen.
Sommige lukraak.
Sommige met oog voor detail.
Sommige voor hoe zij eruit springen.
Sommige op hoe zij ons staat.
Sommige over hoe zij voelt wanneer haar blaadjes langs de vingers strelen.
Soms. Heel soms. In een keer goed.
Nog unieker. In een keer de juiste.
Soms puur op gevoel.
En sommige, kiezen bewust, voor een even aantal blaadjes, zodat je zeker uitkomt bij "hij houdt wel van mij..."
Soms, kiezen wij voor even. 
Zolang even maar altijd is.
Zolang even maar altijd is.
Zolang even maar altijd even waar is zoals even eeuwig bij "wel" eindigt."

O

"En ik zocht nooit naar het perfecte in je. 
Dat je een mens was met alle gebreken van dien, man, iedere fout die je ooit maakte, elk greintje spijt dat je voelde, je onvermogen, je onvolkomenheden, je onmacht, je imperfectie... Allemaal getekend in je woordkeuze, uitgebeeld in de gebaren, de verhouding van in hoe je beweegt, gegraveerd over je gezicht.
En God, wat is het prachtig, een onvolkomen mens als compleet te zien.
Ik zocht nooit, naar de perfectie, niet in het leven, niet in geluk, en niet in jou.
Ik was toch veel te druk bezig naar dát wat echt aan je is, eerlijk, puur, én dat is perfecter, prachtiger, wonderbaarlijker dan welke schijn of poging tot lopen op tenen dan ook.
En puur was, natuurlijk, altijd al je best."

X

"Het hart, werd een gat zei hij, het was leeg, verzonken en verdronken en nog nooit zo diep weggezakt.
Ik glimlach, huil maar mijn man, vul de put met tranen tot je klaar bent een muntje op te gooien, niet voor het besluiten, het cijfer of het gezicht, het feit of het gevoel, de overtuiging of de droom.
Niet voor niemand meer of minder dan hetzelfd, een muntje in de wensput die ooit het hart was, kloppende de aardbevingen van geluk aanstuwde, kloppende het rustige ritme van het lied der vrede componeerde, kloppende tegen je elke eigenhandig op slot gedraaide deur waar jij toch altijd door het sleutelgat blijf staren, kloppende in de hoop, het optimisme, het tegen alle verwachtingen in, kloppende op het hout van de eettafel opdat het leeft, kloppende.
Het hart, werd een gat zei hij, ik liet een traan, een glimlach van ongekend formaat gevolgd door een zucht. 
Het werd geen gat, het was er één, en nu dat hij zijn eigen hart eindelijk leert kennen als de gelijke die hij nooit tegenkwam, wens ik, mijn liefste, dat het muntje altijd plonzen mag, opdat het prachtig, een wonder is, dat ik iemand heb gevonden, die vertrekken, ondragelijk maakt.
Mijn hart, was een gat van immense grootte, hoe bijzonder, dat zij opgevuld kon worden, met het bestaan van slechts één."

W8

"De veters worden gestrikt.
"Tel jij tot vijftig of ik?"
"Jij."
"Denk je niet dat het bijzonder is dat jij altijd als eerste gaat?"
"Misschien..."
"...Maar?"
"Ik moet als eerste gaan."
"Moet?"
"Ik ben er niet voor gemaakt om..."
"Om?"
"...Je te zien vertrekken..."
"Ik zou me bedenken, nog voor ik bij één ben..."
"Als ik dan maar ook degene ben die mag wachten bij het altaar."
"Als vrouw?"
"Ja."
"Waarom?"
"Omdat ik dan na al het vertrekken, eindelijk kan tellen tot vijftig én zien, hoe blijven er nu eigenlijk uitziet."
1, 2, deur dicht, 3, het dubbele klikje van de deur, 4, 5, zucht, 6, 7, 8, wacht..."

X

"Zij dopte graag boontjes. 
Had ze maar eerder bedacht dat een mens beter haar eigen boontjes kan doppen.
Dan die van een ander.
Stel je voor...
Dat ze niet uit hun doppen kijken.
Nooit beseffen.
Dat ze enkel voor spek een boontjes leefde.
Tot ze gedopt werden.
Misschien dan, dat boontjes dopper zijn, minder om het snijdende en meer om de bevrijding van, het open tot in de kern, zou gaan.
Maar men weet het nooit...
Als zij niet blijven voor de maaltijd.
Laat staan de mosterd brengen. 
Zij dopte graag boontjes.
Ging de liefde van de man maar door de ogen in plaats van de maag.
De ogen, zijn altijd groter.
Groter dan de grootste honger.
Zonder seundjes of twijfel.
Was hij maar een liefhebber van bloemkool geweest, dan spoelde ik hem altijd in onschuld schoon.
Of was het maar een hapgrage stamp eter geweest, dan husselde en hutste ik tot de textuur een perfect mix.
Was hij maar een snoepkont geweest, die niet genoeg kon krijgen,
Dan zou hij boontjes met suiker krijgen...
Zij hield van doppen, boontjes én ogen, weinig ontmoetten die twee elkaar in vol licht. 
Maar het doet er niet doe.
Zolang ik maar zie, weet, voel, dat gedopt zijn altijd gedopt blijft, eenmaal ontdaan van kan een boontje nooit meer ontdopt zijn."

X

"Ik wil nog even zeggen, zo naadloos aansluitend op elk van mijn groeven en oneffenheden..."
De man denkt dat hij én ik, ons een vanzelfsprekend naadloze perfectie is.
Mijn lief, leert langzaam met tijd en wijlen, dat naadloze confecties, enkel onder extreem pressende druk, de onmetelijke hitte en ademloze ruimte, gecreëerd worden.
Dus toch, twee soldaten, twee antieke strijders uit levens te veel, in alledaagse kleding hier.
"Of wij een dovende of een oplichtend vlammetje zijn?"
Kleine broertjes begrijpen hun oudere nooit precies, laat staan de glimlach die aan zijn arm gehaakt loopt...
Het is er immers nooit één. Het zijn twee vlammetjes die elkaar constant in iedere ruimte zoeken, naar elkaar toe trekken, omdat daar de zuurstof, eindelijk de mogelijkheid van samensmelting, het licht, besloten is.
"Dat blijft de vraag, dat blijft de vraag." Zij zucht. Het leven blies onmetelijke stormen, dat het zou doven was niet eens meer een angst maar een zekerheid zo zou wetenschap toch stellen, maar dat mijn man de geleerde, in elke ontmoeting die wij deelde wees zijn taalmin hem op het missen van Metta. 
De man noemt mij strijder, en mijn oorlogsheld... mijn militant strateeg, mijn aloverzienende, blijkt blind en doof, dat ik al voor de eerste aanraking al voor het oog te hebben gerust op het glinsterende laat staan de vinger, De Geweldloze werd.
"De hopeloze dromer in mij, wij waren alle mogelijke combinaties..."
De man probeerde onmogelijk te zeggen, zoals hij ook vaak probeert te schrijven of geloven of overtuigd zijn van de onmogelijkheid, dat het lot niet letterlijk de hand is die je in het leven gedeeld is, alsof zij pas achteraf waar te nemen is, maar juist de hand is die je in het leven gedeeld is...
"De hand die je ziet, wanneer je droomt dat je verdrinkt, en uitrijkt naar hulp, de hand die je dan vastgrijpt en je uit het water trekt, de hand die de glazen scherven uit je rug haalt, en de hand die je streelt en je wonden geneest, de hand waar je naar verlangd wanneer je troost, geloof, hoop of liefde zoekt."