Wednesday, February 13, 2019

De krant van gisteren: 12-09-1998.

Verschenen op de stoep om 06:52. Geworpen door Jan de Klein van Johannes de klein van om de hoek.

De sectie "overlijdensadvertenties en geboortes".

"Wij delen u mede dat het karakter van Verduyn zodanig beter bekend als 'die eigenzinnige witte ge wel' in haar in slaap vallen zachtaardig bedoeld in de rug gestoken is om en nabij drie dagen geleden, en daaraan toedoen reeds gisteren morgen overleden is. Er zal geen moment zijn om afscheid te nemen van karakter. Ons mee levend."

De sectie" misdaad".

"Er wordt door Mr. Dr. Ongeloof van de afdeling O.Z.n.n.t.v. (Onzinnige Zaken, niet nader te verklaren) van het instituut van O&O (Ongehoord en Ongezien) onderzoekt (in opdracht van het ministerie van I. O. Oas. zu., (Inwendig Overleden Of Andere Sterfgevallen (zonder urgentie))) of het karakter van Verduyn gestorven is aan het toeval. Mogelijk zijnde draaide zij in haar slaap recht op het toevallig rondslingerende mes in haar bed zo achter haar rug liggende. Of dat het een karakter moord zou hebben moeten zijn geweest met een vooraf weloverwogen en uitgecalculeerd plan om het mes zodanig achter de rug te planten dat het onmogelijk was het karakter niet op zijn minst te bezeren tot een comateuze dan in ergste geval levenloze staat. Mr. Dr. Ongeloof 'het is ongeloofelijk. Zeker een complexe zaak. Het sterven van een karakter is dusdanig zeldzaam dat ik mij niet kan voorstellen dat een moord... Ongeloofelijk. We zullen nader onderzoek doen naar hoe geloofwaardig elke voor als waarheid aannemelijke theorie is. Helaas zijn er weinig getuigen die haar karakter stem kunnen geven. Of plaatsen."

"Flessenpost"

"Zij hangen aan de muur van de hal.
Doet zijn jas uit. Het derde haakje. De grijs zwarte sjaal.
De bootjes wisselen. Wrakstukken, de eerste drie. Soms enkel een verloren balk op zee. Maar hier en daar bootjes. Van alle stukken ineengeslagen opgebouwd. Als badend in het sterrenlicht twee in iedere fles.
Zoekend. Verlangend. Hunkerend.
Bevangen. Zij zitten samen op de bootjes.
De deur gaat open. De glimlach. Eet streepje tussen de achtste en negende tand van links. Het was een goede dag. Zo te zien. De op een na favoriete streep volgt de eerste op. Het was een hele goede dag. Het zuchtje.
De keukentafel is potig vandaag. Er zal gesproken worden over gistere en morgen. De rest doet er niet toe. Er wordt gegiecheld. De voeten strelen de kuiten en de vorken worden hier en daar ingeslikt van het proesten. Maar wat zal het.
"Is het vandaag?" "Is vandaag, vandaag bedoel je?" "Ja." "Ja."
De fles telt 12 en zal zodadelijk met een tweetal glazen die klinken tot 20 gedoopt worden. Het in halve zinnen spreken is nooit afgeleerd. Maar als er achter elke "...", "ik weet," gezet wordt, is het duidelijk dat zij nooit echt half zijn, enkel on afgemaakt. Beladen. Maar ook gewichtloos. Te zwaar om op het land te kunnen dobberen. Dat er altijd een zuchtje lucht en deining nodig is, in alle dagelijksheid der dingen. Te licht om te zinken. Dat er altijd sterren en zon dat zelfs in het duisterste de maan nog schijnen kon.
"Deze.." hij zucht, 'n tweetal zit in kleermakerszit op elkaars schoot. "Dat was een pijnlijk maar prachtig..." hij knijpt in de hand. Trekt haar stevig naar zich toe. Zij kijken samen. Stil. Niet zwijgend.
De hoofden leunen tegen elkaar. Schouders zij aan zij. Er wordt gehuild, gelachen. Er hangt troost in de lucht. Dat bootjes magisch zijn voor hoe zij het water nemen voor wie zij is, al haar kalmte en onrust haar woede, kracht, gemakzucht haar schittering en diepte.
"Kom hier mijn kleine klunsje..."
Hij pakt de hamer. Slaat precies raak. Zo exact tussen hier en het nog onaangeraakte, dat ik zou zweren... "Ik weet.. Dito."
Altijd eentje meer, elk jaar 'n bootje meer."

"Quod amor pretium"

"Of zij te hoog is? Nooit.
Of zij te veel kan vragen? Nauwelijks.
Of er iets is dat zij verkeerd kan doen in de goede ogen? Onmogelijk.
Of er ooit een moment zou zijn waarop de twijfel bestaat over? Eeuwig nee.
Of zij een spel is om wie het meest verliest? Absoluut niet.
Of zij angstaanjagend is? Met tijden.
Of zij het hart doet krampen en de stuipen op het lijf forceert? Iedere elke keer.
Of je haar aan ziet komen? Niet als stond ze pal voor je neus.
Of je anticipeerde op? Al zou het kunnen, dan nog, onmogelijk.
Of een mens zich volledig aan haar over kan geven? Enkel als hij haar neemt, zoals hij haar nooit geven kan.
Of het makkelijk is? Nog niet misschien. Er zal niets zwaarders maar ook niets lichters zijn.
Of het de weg is naar? Nee, nooit, maar wel wie je hand vasthoudt iedere stap van.
Of het ooit compleet is? Vanzelfsprekend niet. Maar in haar onvolmaaktheid, is zij altijd rond.
Of er iets beters is dan? Vast, maar niets is gelijk aan, laat staan dat het er gelijk in op kan gaan, als.
Of zij te vinden is? Nee. Zij vind jou. Zij vind een jou en een mij zoekende naar haar. En laat jou en mij, haar vinden in elkaar."

"Volgeestige werken - De weg ertussenin - Anno ooit."

"Dit keer vertrek ik niet zonder je, laat ik je nergens achter, zal er niet gewacht worden.
Dit keer zullen de oren geen gehoor hebben wanneer het gaat over hoeveel hartenzeer, pijn, verdriet, opdat een hart dat een onuitputtelijke hoop en liefde heeft, nooit verkeerd kan.
Dat zij gevierd zouden moeten worden, voor het geduld en de ogen die zich nooit omrollen of wegdraaien van, wat immer meer het prachtigste aangezicht blijft.
Dit keer zullen er geen twijfels, vragen of angsten, enkel stappen, antwoorden en blind vertrouwen leven.
Dat niemand een hart zou moeten afzweren op hoe optimistisch het kloppen van het ritme versneld wanneer, de mogelijkheden, oneindig.
Dat er geen wegen tussenin, maar wel kamers gebonden wezen, die elk ook, links of rechts, vertrekken genoemd kunnen worden.
Dat de stilte geen zwijgspraak is, maar een gecomponeerde symfonie van het meest welkome geluid, twee ademhaling die zich synchroniseren.
Dat het hart, harde tijden kent, wanneer het de deur open zet, vreemde die als bekende van ziel als verbonden bij voelen, binnenlaat, om zich thuis te voelen, in dat wat wij het onze noemen.
Dat er geen spijt bestaat in, liefde voelen voor, en geliefd zijn, opdat het hart in het midden zit, en er in het midden, geen compromis bestaat, enkel geven, onvoorwaardelijk. De hoop, dat zij beantwoord wordt, als een vraag met een uitroepteken."


Thursday, February 7, 2019

X

"En je was hier, en daar, en overal,
Maar ook altijd in de lucht en met je handen altijd in gedachten en immer meer de mijne vast.
En het was niet maar wel toch zeker.
En het was geen vraag maar wel een antwoord al werd het nooit als zodanig gesteld.
Het was alles en niets en alles daartussenin dat nog steeds niets zegt maar wel alles betekend.
Het was de mijne en de jouwe en het onze ineengeslagen.
Het waren woorden op troosteloze dagen die meer zeiden dan zwijgen kan smijten.
Het waren sneeuwbal handen die harten smelten en lippen doen beven.
Het was om te kunnen geven en zo veel vaker te nemen.
Het was van de drup in de regen en terug.
En het was hier en daar en nergens nooit meer.
En het was ondraaglijk maar ook zo licht als een wereld gedeeld in het voedende verhongerd voelen van.
Het was missen en wensen en hopen en dromen en toch denken en vervloeken en vergelden en naar behoren.
Het was naar kracht komt kruis en naar kruis komt men thuis in het hart van een ander dat zij als zelf zouden kunnen zien of misschien wel eigen noemen.
Het waren en twee en vier en na een tijdje hield hij het zolang vast, dat vingers als een voelde.
Het was een adem, en daar.
Het was thuiskomen in een thuis dat een mens nooit kende, opdat het een ander is.
Het was onmogelijk en onvoorstelbaar en onaangekondigd, ongevraagd maar altijd nog net iets meer ongeƫvenaard.
Het was breken en delen en geven en nemen het was in en uit en door en langs en onder en voorbij het was vallen en stoten en tuimelen en struikelen en opvangen en opkrabbelen en herstellen van en stilstaan bij hoe het ongeacht altijd toch op zijn beloop gaat met.
Het was alles en niets en alles daar tussenin dat even nietszeggend als alles hiervoor, altijd nog meer dan mijn alles voor en verder dan elke poging om te bewoorden is."

X

"Het verbaasde hem niets, zo te zeggen, dat hij zijn leven lang gelopen had met deze miniscule latjes voor benen.


Het liep ook nooit echt, zo.
Gewoon, zo.
Of, zo.
Het liep eigenlijk, helemaal niet.


Het water drappeerde zichzelf langzaam van zo net over de knie tot weer teruguitkrabbelend met al haar charmes langzaam zakkende wegglijdende over de wreef, terug naar waar het golven moet.


Het verontwaardigde hem wel, daar en tegen, dat hij toch al die jaren, met schouders smaller dan de bakkebaarden, zo lijkt in de spiegeling, zijn water had gedragen.


Het was ook nooit echt draaglijk.
Het was eigenlijk helemaal niet draagbaar.
Vooral gewichtig.
Vooral zwichten.


Wat hem plotsklaps toch alsnog meer om deed slaan dan de roekeloze vloed, was de notie dat er meer zou moeten zijn, dan enkel een beeld, tegenoverstaande, dat er ook naaste naast kunnen wezen, deed op slag en stoot toch pardoes zijn hart stoppen.


En zo zonken de benen die zichzelf hadden opgevreten en de schouders die geslonken aan werelden dragen van, samen met het stilstaande goed, naar de bodem van de zee.


Zachtjes fluisterende in de deining naar de schim daar diep. Ik haal je op. Ik neem je mee. Ik haal je op en ik neem je mee."

Monday, February 4, 2019

"Een klein land, en een handvol vrede,
Waar de rotsen met een 2HB ter plekke, tussen mens en woord en wens en oord, getekend worden. 
EƩn tocht van uren die dagen voortvloeiende even eindeloos voelt, als eb en vloed.
Waar rotsen elkaar dragen en onoplettende opgevangen worden, maar geen vrije voet te zetten, of op te leggen, verkrijgen.
Een streek die de tong streelt in haar kronkelige val, dat je haar tussen de tanden, naar achter halend en schuin moet leggen, om de naam te kunnen luiden.
Waar de ondraaglijke last niet anders dan altijd deels in toekomst te leven doet verzinken in het nu.
Een dal waar zoden staan in plaats van dijken en het liefhebben geschoten wordt.
Waar het blauwe stipje op de kaart niets zegt over de stand van zaken maar het besef van privƩ en afgesloten grond met onbeschrijfelijk uitzicht daar duidelijk wel op de I gedrukt wordt.
Een stilte die de oren doet zingen van geluk en de oude gezichten doet opleven tot het begroetens aan toe.
Waar wilde bloemen gekoesterd worden terwijl de stem te zwaar de zachte zoetsappigheid van het clichƩ dat aangehaald wordt als naratief verteller de weg waaraan de voeten kleven omschrijft.
Een klein land, twee handen verlegen ineen, sprekende vol van vrede."

P

"Ze houdt de munt tussen haar linkerduim en wijsvinger.
Of het ooit makkelijk of toch.
Dat een mens meer is dan waar het mee geboren is, maar dat wat het leven geeft, het ook altijd weer neemt.
Wij sterven, met minder, maar laten des te meer, achter.
Ooit zaten wij op een geelverkleurde tuinset. Mijn billen plakte van de hitte en vormde zit al snel naar het raster patroon dat noch een design dan wel praktische functie miste. Mijn oma rookte vier sigaretten in dat uur omdat mijn opa zodadelijk terug zou komen en zij al jaren voor hem gestopt is. Als hij erbij is dan.
Ze verteld over het belang van weten wanneer een mens sterft.
Niet een mens, maar ouw mens.
Dat mensen kunnen sterven op meerdere manieren. Terwijl ze leven, langzaam, als een uitdovend kaarsje dat je na het verdwijnen van het licht pas de volgende ochtend opvalt. Dat er gestorven kan worden aan een gebroken hart. Als een zwaan zwemmende naar het midden van het meer, zichzelf overgevende aan het verdrinken, dat er nog maar een verlangen is, zinken naar de bodem tot de dood al halend komt.
En als het hoort, ongeacht oorzaak, mensen die komen als een kanonskogel, het leven schudden op haar veste, en al fladderende als een duif vliegen zij vredig richting de vrijheid van niet langer beperkt zijn in het lichaam, het leven uit.
Dat een vrouw moet weten hoe een mens sterft. Zodat zij hem uit de dood kan doe opstaan als onze heer, zolang als het leven laat.
Mijn opa wil niet praten vandaag. Zucht. Dat er bezoek is. Of ik zelf koffie zet. Hij is nog in gesprek met oma. Ik vraag hoe ze erbij staat vandaag complimenteer hem over de rozen. Dat ze zou glimlachen als ze hier was. Maar de mens hoort het niet. Hij staat naast zijn vrouw. Waar het ook wezen mag.
Ze houdt de munt tussen wijsvinger en duim. Je zou zeggen dat het even simpel was als geboren worden, zonder weet ademt, slaat, hapt, en stopt alles. Ook weer.
Dat een mens meer is dan het lijf ondervinden wij niet aan de lijve tot het onze niet langer is."

A

"Er zijn enkele insecten te vinden hier maar geen mieren. Dat een mens twee maal moet denken waar het leeft wanneer de mieren zich niet aan de grond willen doen toebehoren.
Het afval lijkt een poging tot een moderne kunstvorm die door de tijd in verval is geraakt. Dat een overleden bouwwerk, dat haar tijd passeerde, alsnog nooit, het verleden compleet kan ontbreken aan de natuur van.
Dat een vrouw altijd bang is. Dat een vrouw altijd banger is. Dat haar mens de rede niet begrijpen zal.
De weg is lang en met zand bezaait. De neuzen lopen er vol van. Dat het lichte odeur van verdriet altijd in de geur van geluk hangt. Alsof zij onmogelijk gepaart kan, zonder een vleugje triestheid van wat voorheen, de voeten als gewoonte liepen.
Dat een deur moeilijk te zien is wanneer hij altijd geopend is. Dat een kans als ongehoord beschouwd wanneer te vaak geopperd. Dat herhaling niet knopen kan. Dat een leugen voor waarheid, klinkt, wanneer het hart er niet opgewassen tegen. Dat een geest in leven niet enkel achtervolgt maar naar achter haalt. Dat zaad onderdanig is aan rukwinden en weersverandering. Dat gewicht dromen doet stikken opdat een nachtmerrie met vragende ogen toch altijd beroep doet op het enige bindmiddel. Dat allergie voor. Hem niet stopt het te eten.
Dat verlagen tot goedgepraat wordt wanneer een mens geen poging doet. Dat verzoening niets met tongen te maken heeft.
Dat er werelden aan, maar verschil in de ogen van de gevoelens van de ander, blind kunnen wezen.
Dat haat dieper rijkt en rijmt dan een mens stellen kan. Dat onwil voor stabiliteit aangenomen wordt. Vergeet dat het een sollicitatie is naar een vinger krijgen waar ook een hand is. Dat secondelijm niets heeft op een eeuwigheid. Dat secondelijm vreet en bijt. Dat zij het wezen aanvreet tot de weerstand nihil. Er moet en zal. Dat onderkruipsels niet levend te begraven. Hoe in hemelsnaam sterven zij dan? "

O

"Het verbaasde hem niets, zo te zeggen, dat hij zijn leven lang gelopen had met deze minuscule latjes voor benen.

Het liep ook nooit echt, zo.
Gewoon, zo.
Of, zo.
Het liep eigenlijk, helemaal niet.

Het water drapeerde zichzelf langzaam van zo net over de knie tot weer teruguitkrabbelend met al haar charmes langzaam zakkende wegglijdende over de wreef, terug naar waar het golven moet.

Het verontwaardigde hem wel, daar en tegen, dat hij toch al die jaren, met schouders smaller dan de bakkebaarden, zo lijkt in de spiegeling, zijn water had gedragen.

Het was ook nooit echt draaglijk.
Het was eigenlijk helemaal niet draagbaar.
Vooral gewichtig.
Vooral zwichten.

Wat hem plotsklaps toch alsnog meer om deed slaan dan de roekeloze vloed, was de notie dat er meer zou moeten zijn, dan enkel een beeld, tegenoverstaande, dat er ook naaste naast kunnen wezen, deed op slag en stoot toch pardoes zijn hart stoppen.

En zo zonken de benen die zichzelf hadden opgevreten en de schouders die geslonken aan werelden dragen van, samen met het stilstaande goed, naar de bodem van de zee.

Zachtjes fluisterende in de deining naar de schim daar diep. Ik haal je op. Ik neem je mee. Ik haal je op en ik neem je mee."

X


"Mens, dat het de Godganse dag als een heilige moet pretenderen om voor een Samaritaan of op zijn minst een vrome door te gaan, maar uiteindelijk nooit, geprezen word om het bovennatuurlijke, meer dan menselijke dat het bewoog, enkel afgerekend, hoe het gewezen wordt op het hart dat toch altijd enkel mens weest."