Monday, July 30, 2018

X

"En zo stapte hij de kamer binnen.
Timide, keek bedachtzaam enkele seconden naar dé ui, 
En wist direct, 
Één Kafka kun je niet pellen...
Pakte in alle haast maar zó voorzichtig mogelijk het scherpste mes,
Met zijn zweetdruppels vallende in het niets,
Sneed haar zwijgend in een soepele beweging,
Dwars, doorsnede.
Man, 
Recht,
Naar mijn hart."

Thursday, July 26, 2018

YA

"Waar wij in Hemelsnaam een vriendschap op kunnen baseren?
"Het lijkt me zo moeilijk om..."
"Ik weet niet, waar praat je dan over..?"
"Ik snap gewoon niet... Waar het om kan draaien?"
Niets anders, niets anders dan onstilbare nieuwsgierigheid naar wat de ander beweegt, onmetelijk vertrouwen in dat je opgevangen wordt al voor je valt, niets meer of minder dan eindeloos ongerepte én onbegrensde gemeenschappelijke grond én gedeelde passie, niets anders, het is niet anders dan luisteren én gehoord worden, gezien worden én getuige zijn, delen én ontvangen, lachen én huilen samen...
Niets anders, niets anders, dan de simplistische tot stand koming van connectie, twee mensen, vreemden, die bij de eerste ontmoeting, elkaar van nature begroeten alsof het al honderden jaren gedaan werd, zo gemakkelijk, intiem en gelukzalig.
"Maar waarom?"
Omdat wij nu eenmaal in minder dan één oogopslag kunnen zien, hoe de wandeling eruit gaat zien, met dé hem of haar aan onze zijde na gelang het pad, omdat er na jaren nog steeds onderwerpen te veel zijn om in één dag uitgebreid te bespreken, over te discussiëren of elkaar over te leren, omdat zelfs de stiltes even comfortabel zijn als het beste plek van de bank, precies in het hoekje...
Omdat het niet meer, niet meer of minder is, dan iemand aanschouwen, en beslissen, dat het uitzicht, je nooit gaat vervelen...
Omdat het niet minder, niet minder of meer is, dan een gedeelde zingeving in relatie tot..."

Sunday, July 22, 2018

De Volgeestige Werken - Zonder

"En alles wat ik weet is, dat ik je ook nog vasthou als ik me eenzaam voel, dat je terug komt iedere keer dat jij jezelf alleen bevindt in de schemerige dallen van een troosteloos hart.
En alles wat ik weet is, dat ik je zie wanneer jij mij vasthoudt, het maakt me niets of wij het beeld juist hebben, jij bent mijn best, en ik zou haar alles geven, wij vogelen de rest wel uit.
Want oh, oh oh...
Alles wat ik weet is, hoe mijn hart sprongen maakt die zonder land doen laten verbleken, wij zullen wel een haven vinden.
Alles wat ik weet is, wat ik voel, en ik voel haar kristal helder, mijn ratio golft over zeeën van tijd terug naar de kust, zoen me maar. Overnieuw, overnieuw, overnieuw.
Want oh, oh, oh....
En alles wat ik weet is, dat zwaarte, het licht niet doet doven, je handen mijn honger altijd stillen, ik je eindeloos houden wil, ook als het tevergeefs is, ik vergeef je liever dan dat ik je verwijt.
En alles wat ik weet is, dat jij mij ziet, wanneer je me voelt, en het maakt niet uit, hoe wij haar vasthouden, als de liefde, de troost, het toeverlaat, maar geborgen is in de grondveste van het hart.
Wij vogelen de rest wel uit.
Wij vogelen de rest wel uit."

X

"Hij is met vlagen, zo mysterieus, dat hij zichzelf niet eens begrijpt.
De man; spreekt van een nieuwe ontmoeting planning, nadat hij mij dagen heeft laten wachten tot het hoge woord, dan eindelijk gebogen is en met de knieën de grond aan raakt,
"november";
"december",
wij tellen dát waar wij onszelf zeker in rekenden.

Of ik wacht op het daadwerkelijk uitgeven van een portret dat ik al jaren geleden schilderde, zodat zijn goedkeuring, zijn krabbel, zijn signature er ook écht op staat.
Als ik niet zo ongeloofelijk aangedaan was door zijn onpenetreerbare stellingen over hoe te moeten leven; wanneer zijn enige doel in overleven is, te mogen zijn, onvoorwaardelijk, op zijn eigen wetten die tegen de natuurkrachten van zijn wonders en rampen ingaan, als hij mij niet in één seconden kon vermoorden enkel om mij tot wederopstand te doen wekken, dan was ik al lang, eeuwen en levens, klaar geweest met het redigeren, maar de woorden, lijken hem nooit eer aan te doen.
Mijn man, is met tij en keer, zo onbereikbaar, dat binnen handbereik zijn niets meer met lichamelijke aanraking te maken heeft, hij is wederom,
Dé Schuiler, Dé Zwijger, Dé tegenhanger van de Kafka geworden; mijn man, zoekt naar de nooduitgang in de gevangenis die deze architect gelukzalig compleet afsloot van de buitenwereld.
Dat veilig, enkel een feit is, wanneer de angst, van het een, de angst voor het ander overwint, maar met elke verandering van het weer, het idee van geborgenheid of verborgen moeten zijn, doet veranderen zoals de klank van zijn stem nooit doet.

Geen hoogte, geen laagte, geen toon anders dan mono.
Hij benoemt zichzelf tot open, kroont zijn hoofd tot een verlichte denker, een vrije man, een ongerepte fantast, die niet durft te denken aan, die de beelden verwijderd uit het geheugen, opdat zijn creaties, zoals hij, nooit opgesloten zouden mogen zijn, in een hart dat het weigert te ontvangen maar haar dag en nacht smeekt, toe dan, hou me vast.
Hij knikt maar zegt eigenlijk nee, ik voel het niet, ik ben te bang, voel me alleenstaand, omdat het te druk is."

Tuesday, July 17, 2018

Victor-I-a

"Zoals bankjes, stenen, beton en struikgewas, alledaags lijken, maar vaker blijken te doen denken aan jou.
De manier waarop, één sigaret in de stik stervende warmte, mijn haren gekieteld door de wind en 'n paar vermoeide ogen starend in het té veelzeggende niets, toch écht niet hetzelfde zijn, zo zonder jou.
Hoe het lachen op de achtergrond, het gedans rondom en de gewisselde blikken, nooit zo vol van, of euforisch wezen, als jij er niet aanwezig bent.
Zoals zwarte koffie, 'n biertje nog tijdens de schant of fruitsalade met stroopwafel, toch echt wel zoet is maar het palet van de pupillen niet doet zinderen zoals je tong.
Hoe afval, overblijfselen van, of pulletjes, zo bijzonder waardevol zijn, zodra het een verdwaald haartje van jouw is dat wanneer het door jou losgelaten is, wél door mij vastgehouden kan worden, dat een restje half koude koffie van té veel praten en vluchtig vergeten, beter smaakt, wanneer zij met jouw speeksel vermengde, dat een vies versleten dekbed dat al twee dagen terug schreeuwde of zij met de bonte was mee mag, absoluut nog niet klaar is voor wasmiddel, omdat ver in de groeven van de stof nog het laatste odeur van je zweet verstopt is terwijl wij hét wel optijd te bont maakte, en ik het stevig vastklemmen van het kussen met mijn neus in haar begraven voor het slapen, simpelweg nog niet af kan geven aan de wasmachine.
Hoe alledaagse dingen, door jou, zo gruwelijk hemels werden, dat de hel niet verliezen, maar de constante herinnering aan is, het gemis, wie had ooit kunnen voorstellen, dat alles, werkelijk anders is, zonder, jou of voorspelbaarheid. Zonder jou, of vergetelheid."

X

"Het is fortuinlijk, jezelf bevinden in de handen van een man, die zo opeens als magie, hier zijn, kan, munten uit zijn mouw schud, alsof het niets is, de bescheidenheid op zijn gezicht, terwijl hij mij rijkdommen van ongekend formaat, een geschiedenis aan, liefde geeft.
De dagen verstrijken, soms als in 'n penseelstreek verborgen, vanzelfsprekend de stelende beweging die zonder wrijving, de kleur van het hart licht en levendig schildert.
Wij wandelen stapvoets, bankje, boom, bankje, boom, bankje, boom, voorbijganger. 
Alsof wij elkaar maanden niet spraken, wordt er uitzinnig gepraat over daar, hier, toen, nu, er vallen namen als lichtstralen schemerend door de ademruimte tussen de bladeren, en ooit, in de schaduw, soms naar schatting, in het enigste volledig oplichtende stuk.
Ik glimlach, ik weet toch. En ik zou, Het, met niemand willen, tenzij niemand, jou was. Mijn man, houdt mijn schouders rechtop, aait de nek, het hoofd, de armen, zij zijn ook zo moe van de tocht.
Er verstijken eeuwen in het laatste half uur, de tassen waren niet volledig gevuld, maar de bagage is soms, zo zwaar, "kom maar hier, mijn engeltje, ik draag het zelf." Wij lopen nooit in stilte, ook niet als wij zwijgen, zijn hartslag componeert mij een melancholisch lied, dé muziek, van mijn man, als een troostende herinnering in een munt gewelst, gestanst, gewogen en geperst.
Hij spreekt altijd in halve poëzie, begrijpt het simplisme, zijn zachtaardig gelaagde symboliek vaak zelf niet. 
En al spreekt hij over ons, altijd in de verleden tijd, ik lees zijn ziel graag, in het heden, in zijn onmiskenbare onafscheidelijkheid, van leven, van het nu, nu en immer meer."

Friday, July 13, 2018

"🔺❤️🔻"

"En soms lijkt het alsof hij mijn hart en ziel op en af ministeckt, 
bekijkende vanaf een afstand of deze kleurencombinatie als een verf op nummer wél zeker over het onzekere, 
écht perfect genoeg bij zijn ooit voor genomen, 
maar nooit genoten, 
toch volgeschoten door, 
maar nooit echt compleet voor warmgelopen, 
leven past, of enkel een last is. 
Hij puzzelt en puzzelt en puzzelt. 
Alsof je hart volgen niet langer, 
of eerder nog nooit, 
écht kinderspel was." .

"Matten, A. (2)."

"Ik staar hem een tijdje aan, er lijkt zojuist een ontploffing te zijn geweest.
Zag ledematen vliegen, vulling van stoelen uiteenspatten om vervolgens in rook op te gaan en scherven als bijen in chaotische kollone voorbij schieten... te snel om met het blote oog tijdens angst tot in detail waar te nemen.
Hij zegt van niet.
"Er is hier niets om bang voor te zijn."
Mijn oor fluit nog na, piept wel te verstaan, het trillen van mijn trommelvliezen is nog niet gestilt, alvorens hij mij veilig verklaard.
En toch, de brokstukken, ik zweer, ik zweer.
Mijn raam is volledig gelijmd, elke scherf terug geplaatst, ze zijn allemaal ingekleurd met ecoline, als kleurrijke kindopvang Mandela en alsnog hoor ik hem zeggen, "je bent hier, het is al goed...", maar je zou toch zeggen, ik zou toch zeker durven te geloven, dat iemand er uitzonderlijke aandacht aan heeft besteedt het te doen laten lijken alsof er hier, niets brak.
Mijn ogen zoeken naar een streepje op zijn wang, een extra rimpeltje boven zijn opgetrokken wenkbrauwen of het linkse oog dat net iets te diep wegtrekt in zijn scherpte... Niets, geen tekens van leugens, geen lipbijtende, strotten verknijpende te hogen tonen te bekennen...
"Ik ben het maar..." Ik hoor hem zijn naam herhalen, de kippenvel, de rust, de stilte van de vrede keerde terug.
Mijn bed lijkt haar gewoonlijke proporties weer terug te hebben en de vloer ziet eruit alsof zij ondoorgrondelijk is blijven staan tijdens de inslag, geen sporen van de aanslag op mijn zinnigheid hier.
"Mijn spinnetje, mijn Carmen, ben je hier?"
"Ja"
"Nee"
"Overal"
Ik kijk dwars door zijn ogen, zoek naar een gedachte, een geur, een aanraking of geluid om aan vast te houden. "Mijn engeltje... Mijn engeltje toch..."
De ruis voor mijn ogen, het gestorven televisiescherm dat de weg naar Alaska verraad bekeerd zich tot de hedendaagse tijd en gaat live. Het is mijn man maar. Mijn man is hier.
"Sorry.."
"Nee alstublieft niet..."
Ik staar hem een tijdje aan, glimlach, opdat revalideren voornamelijk over validatie gaat, en mijn man in eindeloze hoop en optimisme praat."

X

"Hoe? Dan. Ons. 
Zoals nu maar dan in het kwadraat.
Hopelijk op een plek waar horretjes bestaan en waar ik heb geleerd te accepteren dat het onmogelijk is alles zelf te doen, daar waar jij dingen mag ophangen en de handen dagelijkse dingen mogen maken, niet langer enkel gespaard worden voor de belangrijkste klus in de korte tijd te klaren.
Zonder wekkertjes midden in de nacht, er wordt hier optijd geslapen, met ogen open gedroomd en uitvoerig besproken hoe de nacht op de andere helft van het bed was tijdens het ontbijt.
Met de taken verdeeld, want eerlijk waar, het is een hele opgave aan te gaan met een dyscalculie tellend meisje aan je zijde. Maar wees niet gevreesd, ik kan tot drie en al zie ik het vaak verkeerd, dat ik altijd mijn best doe, daar kun je op rekenen.
Handig, met een plek voor je schoenen, waar ook meteen de blarenpleisters liggen, en de sokken zonder gaatjes al klaar zitten in het paar dat wél bij je broek past.
Als een tekening, zorgvuldig bewaard, respectievelijk gewaardeerd om de lijnen en met eindeloze prijzingen over wie dit samen op de kaart hebben gezet, jij en ik, tekenend voor het leven, langzaam aan door bouwend aan het ontwerp, de blauwprint van doorpakken op.
Heel stil met tijden als we allebei into onze introverte mode zijn. 
Onstuimig wild tijdens de hittegolven, onbegonnen werk, de drank, de drang om, en jou.
Lieflijk, wij mekkeren en mauwen wat af naar elkaar, het is ook zo simpel toch, je kiest uiteindelijk toch altijd met wie je wel levenslang wil bikkeren, omdat het gepaard gaat met een leven lang verzoenen.
Hoe het zou zijn?
Zoals nu, maar anders, meer tijd, meer ontbijtjes, meer voeten in bed, meer Netflix samen kijken, meer boeken in de kast, meer dagelijkse strijden, meer vragen, meer geven, meer antwoorden, meer leven, meer irriteren en nog veel vaker vergeven.
Het zou zijn als ons, precies, wat wij er door de jaren heen aan werken voor en willen investeren in of bouwen aan, ingestopt hebben, met alle zorg en aandacht verwezenlijkt vanuit de liefde voor, de ander in ons."

Thursday, July 12, 2018

"Fantoomliefde."

"De nagels tikken in hoog tempo, 
Het hoofd hangt en zucht,
"De toekomst,"
Zegt hij tranen slikkend,
Het grote woord, het onmogelijke, ondoorgrondelijke, onbereikbare, ongeëvenaarde woord,
Al weken snijdt hij mijn huid, zijn uitblijvende woorden rijten mij aan parten, dood aan duizend onbeantwoorde vragen. Die door de stiltes, uiteindelijk...
Wij zitten op het perron van het eindstation, hier houden alle sporen op. De volgende stap zetten, of de reis stoppen, andere keuzes zijn er niet, de secondewijzer tikt zo ondraagelijk luid dat mijn zinnigheid langzaam aan een waan van voorstellingen wordt, twee levens, twee vragen, twee werelden, maar geen jaren.
Mijn man wordt ieder uur grijzer, zijn Wallen groeien laten slaapzand achter in zijn wimpers en onder zijn ogen, het is al goed, slaap maar, droom maar.
Hij houdt zich stevig vast aan mijn bed, ik hou hem vast. Vijf minuten. Een keer snoozen. Nog drie zinnen na het pingelen. Nog een laatste zoen. Eventjes omkijken voor het vertrek.
Zo goed als wij claimen in loslaten te zijn, zo rampzalig zijn wij, in afscheid nemen. Hij stelt dat het bestaat, maar mijn man was nooit een fan van Marco Borsato. Wij weten beiden dat wanneer hij liegt omdat hij er graag in wil geloven, hij de waarheid zachtjes fluistert in iedere stotterende ontkenning, kruimelt de betonnen muur tot op haar grondveste naar beneden.
"Ik weet niet wat ik moet doen."
Dat begrijp ik, "wij moeten er samen uitkomen," hij slikt.
Ik wilde je nooit opsluiten, breken of verscheuren, beschermen dat wel, hoe had mijn blinde optimisme ooit kunnen voorzien, dat soms meer liefde geven, harder werken voor, en alles doen en laten om, als een vloek kon voelen, voor hij die ik reken tot zegen.
"Het spijt me," "Nee, nee," "Jawel,"
Hij spreekt over willen, wensen, dromen en hopen,
Uiteindelijk is er altijd maar een,
Dat de vrede van het kleine gelukzalige genot, zijn ogen altijd overheerst, dat de acceptatie en liefde van het zelf, als gloed over hem heen gedrappeerd in de lucht hangt, mijn man, verloor hem, dé mens."

"He knows places".

"Mijn man neemt me mee,
In stilte, zwijgt over de plek waar wij heen gaan,
Hij nodigt me graag uit,
In zijn ontwetendheid,
Maar zo onbezonnen als wij graag klef op ieder gepasseerde halte staan,
Zijn wij al tijden niet meer,
Het maakt niets uit, wij kennen het podium,
Spelen graag, dat de zorgen van de wereld waardig stierven in onze armen,
En de vrede als een pasgeborene tussen onze naakte lichamen in het ochtend dauw ontwaakt.
Wij dwalen door straten, pleintjes, parkjes en promenades,
Hand in hand verteld hij over het missende geluk,
Het fortuin van de dag,
Ik glimlach zachtjes, mijn man zag iets glinsteren,
Vond een munt in het zand, met de ogen van een kind,
Ik weet toch, dat geluk met de domme is, zolang wij onze kop in het zand blijven steken, zullen wij altijd kunnen beargumenteren dat wij aan het schatgraver waren, in de anders ziel,
Maar eerlijk mijn lieveling, hoeveel munten, schelpen of ongeloofwaardigheden wij ook vinden bij noodlottig toeval,
Er zullen altijd scherven van glas begraven zijn,
Je voeten, laat me je voeten afspoelen, kussen en strelen, opdat ik ze nooit beblaard, geschaad of gewond wil zien,
De weg, de weg langs het strand, in de branding,
Wij houden van haar,
Wij haatten haar,
De afstand is altijd te kort,
De horizon te fel,
De afstand is altijd te lang,
De horizon te kil.
Mijn man neemt me mee,
Trekt mij bij de arm om mijn hand te nemen,
Hij ledigt zijn blaas op het stations toilet,
Ik wacht, op,
De meest ongerepte zee van allemaal, natuurlijk, in de jouwe besloten, de blauw kolkende pracht,
In elke oogopslag, een schot door mijn hart,
Het was toch een goede dag, maar melancholie,
Als het verdrietigste lied, troostend, in de zachte verloren melodie.
Mijn man, nam me bij de hand, liet mij de zee zien waar wij altijd over spreken, zij verwelkomde mijn voeten alsof wij eeuwen oude vrienden zijn, en ik dank hem, voor de eelt."

Friday, July 6, 2018

OH

"Heb je een plek om te schuilen? 
Hou je het wel droog? 
Kom hier, een handdoek uit de oven. Voor de verregende huid. 
Hoe het zou zijn? Zoals ik, en jij, en ons. 
Simpel, twee mensen die elkaar constand vinden in dat waar zij van houden en de ander kunnen laten vallen voor de liefde aan. 
Gemakkelijk, zoals tijdens het eten, jij een beetje meer dan ik, maar altijd eerlijk verdeelt. Wie niet kan slikken wordt geholpen, wie overgeeft krijgt tissue's, wie ziek is soep, en alles wordt geprobeerd op de proef om het samen goed te hebben. 
Rustig, als een zondagochtend waarop je wakker wordt voor de wekker, nog een keer extra omdraaien in je warme armen, zonder haast kijken naar hoe je je ogen toeknijpt en als ze afgaat is het enkel in de ochtend, niet midden in de nacht. Zoals de liedjes op sublime langzaam kabbelend door de tijd precies als je supermarkt loopje, van alle gemakken voorzien. 
Lieflijk, de woordjes over en weer, de handen in de weer, alles met weer zonder het weer ooit letterlijk te benoemen, twee mensen die in zware tijden altijd over het bootje beginnen en de ander aankijken alsof zij de zonneschijn zijn, ongeacht de zoetheid of zomer, ik lief je. Altijd. 
Zorgzaam, met een muffin warmgemaakt en chocomelk langs het bad wanneer je door de storm fietste, je langzaam uitkledend en onderdompeld in liefde, laat de warmte je afdrogen.
Overdadig, met tijden, pannenkoeken én eitjes én spek én broodjes én croissantjes, want je zegt verdomme nooit wat je het lekkerste vind, de moeite is genoeg, man, was je soms maar wat meer een wijf, evenveel oogrollen als goedmakertjes, maar altijd één knuffelmoster of kusjesdood of stoot meer. 
Hartelijk, zoals wij vrienden begroeten, soms een drukte van jewelste, maar altijd met een glimlach, proostend op het goede leven, het overleven, de overledene, de zwaarte van het klimmen en het hoogtepunt. Als het kusje op mijn voorhoofd, of jouw hand, bij thuiskomen en gaan.
Bescheiden en klein, als al het vieren van onzichtbaar succes met één omhelzing, omdat wij ook maar mens zijn. Verre van perfect, maar zo veel meer, méér dan genoeg."

O

Zou graag willen zeggen dat ik 'n femininistische vrouw of op zijn minst het type vrouw was dat een ander niet op haar ziel zou trappen blind van verlangen, had graag een snufje activisme of ruggengraat gekregen van de God waar ik ook al niet genoeg vertrouwen in heb om hem mijn geloof te geven. 
Ik denk dat ik maar moet toegeven. 
Mijn leven lang, één dief. 
Of in ieder geval voorbestemd het pad te bewandelen naar het moment des oordeels, waar geen allesoverheersende, massa of alzienend oog m'n veroordeling velde, enkel ik. 
Ik de dief. 
Steel wat mij niet behoord, zonder excuses, stoor mij er niet aan dat het niet het mijne te nemen was, want als het me niet zo gemakkelijk gegeven werd, dan had ik dé angsthaas toch nooit in het hol durven te springen om de tijd achterna te gaan. 
Ik had verwacht, dat ik gedurende mijn leven, conservatiever zou zijn, niet perse via mijn politieke uitingen die ik voornamelijk niet uit omdat ik ook nooit stem klagende over hoe zwijgzwaam de mens is in deze tijd, ik ben zo'n vuile hypocriet, wanneer ik zeg dat ik er toch ook niks aan kon doen, het onmogelijk te voorkomen was, alsof bonte was, niet al blauw genoeg was. 
Was ik maar nauwgezetter, fatsoenlijker, volwassener of minder stiekem.
Dat ik een bijzonder wijs kind was, altijd alles naar mijn hand kon zetten, genoot van het woord 'nee' omdat het als een vraagstelling was, hoe kan zij een 'ja' worden zonder haar weet?
Als de kinderen je spullen af pakte, je plaagde, dan was je zo scherp, je koos altijd eerst wat je zeker niet wilde, zodat wanneer ze het triomfanrelijk uit je handen trokken, jij als laatste lachte na het nemen van je werkelijke voorkeur, je was zo altijd al, analyserende door al je vraagstukken heen, of het nu ging over blaadjes die van de bomen vielen, houden van of rekensommen. 
De uitzonderlijke combinatie zijn, het enige waar op te tellen is. "Je bent een misselijk mens."
Maar ook maar, mens. Én zelfs als ik ziekelijk eerlijk ben, gekwietst en altijd mét voorbedachte rade. 
Enkel, wanneer de gelegenheid de dief maakt. 
Én jij, kwam als gelegen mijn vliegensvlugge vingers verleiden, je te nemen alsof het leven is."

X

Het slagveld loopt uit, al maanden, graf, rede, of misschien eerder in ere een stuk vanuit vraagtekens geïllustreerd tot de dankzegging voor een gezegde wordt. 

De bloemen worden niet gelegd voor een onbekende dode die vreemd genoeg de status van kennis ondanks alle wijsheid niet haalde, de zerk is naamloos gebleven, maar toch, zal hij, zij, het, hen, ons, nog vaak genoemd worden, als stilzwijgende traditie. 

Een proost. Op het verloren goed. Voorwaardelijk.

EO

"Eye, eye, I, got my eyes on you,
But I aint yo superwoman, when you keep'n wonder man, when you keep'n wonder when,
Eye, eye, I, got my lies on you,
Keep on callin' me Poison Ivy, 
Might be 'n addict,
But no shady shittin', this slim ass 's perfect fitt 'n, Doctor stapeled real up on my deal, trying to deal 'n my own,
Eminem my man, got it all wrong, Dre aint dead in the basement, he is dragging this wasteland, dreading the treads, he aint threading hearts no more, this traitor tradin' his own makin' for make believin', the fuckin' bleedin will, my'k drop.
Eye, aye, I, got my tries on you,
Keep on beggin' me baby, baby, We're forsaken, have some faith in, featuring the future for platinum deal 'n, 's all in, one, hmmm, them fuckin' eyes lying trying to stating you woke, so blinded by the entitlement to enlightment of his mankind, trying to find honesty disloyaly, the matter be truth hurts his armor, don't question, don't answer, abort mission, retreave, suck it up 'n leave, pretend yo one of Strait Steve's, reintegrate them hearts all back up on that sleezy sleeve.
Eye, aye, I, got my eyes on you,
Searching for any emotion, in the mids all them winds of commotion, aint no degeneration or tries of reincarnation, he considers enough, to shake that unbearable broke mask foun'- foundation, his cerrebalem cortex' concrete creation, the vortex for this perfectionation of his exhaustated frustrations, fraternising with my patience of this lacking soul maintenance. Ai. 
Eye, aye, I, got my eyes on you,
Screaming at the horizon, but he tries on, shippin' every marvelled tale, sorrying my outsoaring pussy off, by sellin' me out for his fuckin' self worth, this phenomenon causes my own man on, the front lines of his shoulder, shooting me down by the boulder, colder, this warrior 's pushing me out, tries to extort the beworded, but won't be willing to spitt it, so I'll be droppin' bars like domino's, no one knows where we fallin' at, my sprongiform 's conforming you ceize it, see us associated as though, inflammation was our only relation, now try n' rationalize the damage drowing my, I. Ai. 
I got my eyes on you."