Sunday, November 25, 2018

X?

"Er was eens een spinnetje een spinnetje een spinnetje..."
"Slik."
"Ga je er dan net zo dashing uitzien?"
"Voor de gelegenheid, misschien. Voor het gezelschap, wellicht.
Voor jou, als je stopt met me meisje te noemen, en me behandeld als een vrouw."
"Oh. Oh. De grijze?"
"Of een variatie van."
"Ik zal een gentlemen zijn hoor."
"Hmmm, hmm, dat weet ik, want ik een dame."
"Dat jij een vrouw bent daar is geen twijfel over mogelijk..."
"Zei ik dat nu echt?"
"Als je het niet terug neemt wel, en anders heb ik het nog altijd geschreven."
"Ben je alleen aan het spelen?"
"Ik zou niet durven."
"En al had ik de moed, dan had ik de tijd niet. Ik ben serieuzer dan je denkt, en jij kinderlijker, speelser dan je ooit laat zien aan me."
"?"
"Ik zie hem wel, achter de muurtjes, schuilend, het jongetje. Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet, en de kleur is levendiger dan al je grauw en grijs..."
"Iets blauws, trek iets blauws aan."
"Got it."
"Ik wilde nog even gebruik maken van mijn niet nuchtere toestand om te zeggen dat..."
"Je weet wat ze zeggen, maar niet dat het altijd de waarheid is."
"Juist dan niet."
"Juist dan wel."
"Al is het romantische gedogenbeleid hier graag blind in... Het heet een inzicht met een reden..."
"Soms. Ben je abracadabra voor mij. Zo niet te bevatten."
"Wacht maar tot ik je lezen kan. Je leren zal hoe je jezelf lezen zou. Je mij leer lezen alsof ik..."
"Soms. Om je ware gevoelens te verbergen."
"Daar heb je me al hoor."
"Vrijdag?" "Vrijdag."
"Mijne voorgoed verloren."
"Ik stuurde een afscheidsbrief."
"Dat was geen mogelijkheid voor mij."
*plons*
"Ik wil je zien."
"Tijd? Altijd. Plaats? Tussen on en mogelijk 's."
"Maandag?" "Maandag."
"...."
"...."
"...."
"Ik wil de punt zijn achter elk van je gedachtes..."
" ;"
"Ja."
"Jij."
"Ik."
"Definities?"
"Ons."
"☺️"
"Mijn spinnetje?"
"Mijn mooie man."
"Ja. Mijn. Mijn. Ik wil je mijn noemen. Als dat mag van je?"
"Eigenlijk als ik beken, ik wil je bezitten... Slik. Het. Ik. Heb er geen woorden voor."
"Liefje, mijn, is er dan toch het perfecte voor..."

X

"De man loopt de kamer in. Anders. Niet zoals eerst. Echt anders. Nu, met het grootste gemak van de wereld. Maar toch, nu, ook, met de zwaarste last van de wereld. Dat je hoe een mens de kamer in stapt door en door kunt kennen, zoals je hen kent, het hart, de ziel, het doen het laten, de eigenzinnigheid in elk van zijn gebruiken. Tot, hij, veranderd. En al ken je hem binnenste buiten, je kent hem nooit compleet. En al ken je hem in al zijn compleetheid, dan nog zijn wij vormloos zo vast in het veranderlijke.
De man loopt de kamer binnen. Met overtreffelijke trap. Steeds vaker met de grootste vanzelfsprekendheid een zoen vergezeld met 'dag schat', en de grootste vanzelfsprekendheid telt nu dan toch werkelijk 'n keer of acht. Zo vergankelijk als zijn rotsvaste persoonlijkheid, zo ook het genot van de simpliek, zij wordt enkel met volle teugen en jaren per slok gewaardeerd wanneer het branden in de keel van een goed glas kwam, en niet van de weemoedigheid, nogmaals, te moeten, zullen, spreken over.
De man. De man stapt de kamer binnen als een klein kind met gigantische grijnzende zowaar bijna opgekrulde rechts- en linkerkant. Ik slaak een zuchtje. Kijk, vandaag is een goede dag. En als morgen een slechte is, dan weet ik dat het gistere beter was, dus weer beter gaat zijn. En als morgen een zware is, dan weet ik dat het gistere lichter was, dus weer beter gaat zijn. En als alles voor niets lijkt geweest te zijn, dan fluister ik mijzelf toe, dat er dan ook niets is om de weg tegen te houden, zoals hij altijd had moeten lopen.
De man loopt de kamer in.
Dat de deur daarvoor altijd open moet, gevraagd wordt om, open zal wezen, en met meer dan, gevuld, weer dicht zal gaan. Dat een open deur gezien moet worden als opening. De man loopt de kamer in, en ik, glimlach, want ik ben, hier, helemaal weg van."

Sunday, November 18, 2018

XT

"De man stapt de vloer op. En gek genoeg is een gek als ik het enige dat nodig is om alle onzinnigheid buiten zinnen te laten en eindelijk bij zinnen te komen. Laten wij het eens over de Liefde hebben. Niet De liefde. Maar de Liefde. Snap je? Het soort liefde dat niets met oorlog te maken heeft niet eens genoemd word in het gezegde dat, alles toegestaan is in. Het meest sprekende verschil waar wij nooit over praten wanneer wij liederen schrijven voor, gedichten opdragen aan of het complete erfgoed aan achterlaten. Laten wij het eens hebben over de Liefde. Die stilletjes mint. Die zacht is als een pasgeboren kind. Die zo zoet is als honing. Laten wij het eens hebben over de Liefde die bestaat in de slaap. Die niet onderdoet aan dromen. De weerloosheid, de overgave, het vertrouwen op, dat mensen samen slapen zullen, is toch zo veel fascinerender dan. Dan alles wat ik zag. En mijn ogen hebben voor negen levens geleefd. Zagen het leed en de woede, het bemoederen en verloederen, het breken en stelen, het helen en vereren. Mijn ogen zagen alles, tot zij de jouwe zagen. En zie daar, alles waar blind op gestaard werd, leek plots zo kleurloos, De liefde in jaloezie bleek niet zo liefdevol getint, het hoogtepunt van knallende ruzie leek ineens zo veel meer op opgeblazen ego's die nooit genoeg ademruimte kunnen krijgen al verstikt het je, het kleurenpalet aan liefde dat ik kende, leek toch zeker geen alles meer, geen liefde, of eerder nog niks te zijn, niks dan ongeloof. Laten wij het eens hebben over de Liefde. Die zwijgend in de ochtend en avond met elk ogenblik besluit dat er van je gehouden wordt. Dat je vasthoud zonder armen. Je troost met het slaken van een enkele zucht. Laten wij eens spreken over de simpele pure liefde, die niets met veroveren, bezit, willen of moeten te maken heeft. Het soort liefde dat op zichzelf staat, met of zonder alles daar, opdat zelfs in het ontbreken aan de compleetheid van het houden van een ander mens, genoeg is, om vredig de Liefde lief te hebben."

Wednesday, November 14, 2018

KRTNLZR

"Ik wou dat ik een kaarten lezer was. Een tekenaar. Een dromer. Ik wou dat ik creatiever, avontuurlijker, rechter door zee of gedurfder was.
Ik wou dat ik kaarten kon lezen, zodat ik ze zelf tekenen kon, dan kwam op mijn kaart alles te staan, waar ik van droomde, maakte ik rigoureus de wereld enkel in zwart wit en grijs. Had het hoekige kanten en rechte lijnen. Dan was de kaart, beduidend simpeler dan ik. Zij zou geen legenda laat staan een handleiding of woordenboeken nodig hebben om zichzelf verstaanbaar, begrijpelijk of gelezen te voelen. Zij zou een kaart zijn voor elk blind mens. Zij zou een kaart zijn voor elke vreemde. Zij zou een haven midden in de lucht zijn. Dat alles daar met je hoofd in de wolken zou zijn. Je verliefd zou worden als liefde op de eerste gedachtewolk. Dat het er enkel nog toe zou doen of je in hetzelfde weer kan spreken.
Jij, als stapelwolk, en ik ook. Onze woorden zouden briesjes worden die de zijkanten van deze grote wolk kietelen zoals je handen mijn hoofd. Ons glimlachen zou strerrenlicht weerkaatsende zijn. Ons verdriet een stortbui van boeren grond tot leven doen wekkende regen. Er zouden kinderen in de plasjes opluchting springen en kraaien van plezier met hun regenlaarzen. Ons hart langzaam in slaap sussende tijdens de meanderende manieren van de wind, van de intensiteit wisselende oplichtende zonnestralen van de ziel, van de vooraanstaande verschuivingen van de hoge en lage luchtdruk het benauwde en beangstigende maar even redige weergaloos overgeven aan, de grillen van het weer.
Het zou er goed zijn. Niet perfect. Nooit perfect. Maar het zou er goed zijn. Voor een mens als mij, en voor een mens dat op mij lijkt, dat mij begrijpt, dat snachts in mijn hand knijpt om mij te laten weten, dit is echt, wij dromen niet, maak je geen zorgen lief, ik ben hier. Het zou er goed zijn. Voor een mens als jij. Voor een mens waarop je hoopte dat meer was zoals jij. Voor ons. Voor elke virtuoos met altzheimer, elke blinde, vervreemde, idioot. Voor elke vorm die jij of ik ooit in ons genoot."

GBK

"De kraam staat er. Het is tijd. Wat leven wij in een prachtige wereld, opdat het november heeft. Wat leven wij voortreffelijk, opdat de zomer plaatsmaakt voor de kou. Alsof het universum ieder jaar weer bij alle macht haar laatste krachten inzet om op de donkere dagen een glimlach op mijn gezicht te tekenen, de zakken van je jas, zijn zo warm en veilig, bergen mijn handen perfect voor het snijden van de winterse wind.
De kraam staat er. De lichtjes schitteren en knipperen, lonken mij al uit de verte. 'Een wafel?' 'Met chocolade?' 'Wat je maar wil...' 'Ik...' 'Ik kan die knuffel nu wel gebruiken.'
De kraam staat er. De wafeldag maakt zijn intocht en bij elke dag die passeerd telt zij af alsof het een feestdag is die zijn intrede maakt. Een advent voor het moment waar de man, De Man werd. Hij zweeg nooit zo veel als wanneer hij wel sprak. Hij zei nooit zo veel als met weinig woorden. Hij aait met een hand over de mijne terwijl hij de sigaret uit mijn hand steelt. Ik hoop dat hij hem nog terug geeft, het laatste hijsje, ik wil aanraken wat al tussen je lippen gesloten werd, kunnen fantaseren dat het geen sigaret was die de onze deelde, maar een zoen. Maar een zoen. Maar een zoen. Een zoen.
De kraam staat er. En als iedere keer dat ik aan jouw lippen denk terwijl ik een wafel zie, mij een kusje zou kopen, dan waren mijn lippen nooit meer droog en jij nooit meer zwijgende. Een eindeloos voortkabbelend gesprek in stilte."

"Mea maxima culpa."

"Mijn brein, hart en ik zitten aan tafel. Rond. Vier stoelen. Mijn intuïtie is natuurlijk als vanzelfsprekend te laat. Zij doet niet aan timing.
Al zuchtend wachten we een Brabants kwartiertje maar het brein staat erop, de notulen moet nu gemaakt worden, het is toch zeker al bijna bedtijd.
Het hart klopt af, "kom op nou, het is zo simpel," zij slaat op tafel.
Ik probeer koffie voor handen te krijgen maar er geen beginnen aan door al dat gebazel en gebaas van beter weten, daar kan een mens, weliswaar gewoon niet tegenin gaan, al wilde ik graag. Toch de thee, dan maar.
"Wat mijn menig erover is?" vraagt zij mij al overpijzend mijn gezicht analyserende, "Ik weet niet precies..." "Och mens," schreeuwt zij er zonder pardon doorheen, "je weet precies, heb ik je dan niet geleerd..." verontwaardigd probeer het hart haar armen over elkaar heen te slaan, maar haar trillen verraad haar al, zij is even bang als ik...
Met horten en stoten meld zij nog enkel woorden die wanneer het zinnen waren geweest zinniger waren in dit geval.
Tevergeefs gaat het brein geheel volgens planning door want wij moeten immers het licht uit hebben voor half een.
Ik gaap al voor de zo veelste keer...
"Ik vraag het nog een keer, wat is dit dan godverdomme toch?"
Het hart slaat op hol, springt op, en klopt haarzelf op de borst, "sukkels, je houdt van hem.. Je houdt van hem en daarmee is het af."
Zij glimlacht wat, de idioot, ruimt de kopjes op, trekt haar pyjama aan en doet haar nachtcrème op.
Stopt haar brein terug in het hoofdloze, het hart in haar kas, roept nog een keer over de hal intuïtie dat achteraf gezien, altijd te laat is, maar de deur vannacht open blijft.
Zij glimlacht wat, de idioot, hoezeer een mens het eigenwijze groot, nooit grootser dan, de zaken van het kan."

Friday, November 9, 2018

X

"Zoals zijn veters langs de grond af tikken wanneer hij zijn schoenen uitdoet.
Er zijn geen klokken met batterijen hier, omdat het takken mij op de zenuwen werkt. Maar zweren dat het spreekwoord van het tikken klopt, daar kan ik dagen over praten.
Zoals de nagels van de duimen langs elkaar weloverwogen in iedere overpeinzing de kleinste vorm van het geluid nabootsen. Het ritme. De regelmaat. Hoe erop te rekenen valt.
Nog drie zinnen. Nog twee stiltes. Nog een keer of vijf zijn gezicht verdraaien en de oortjes voor 'n laatste keer spitsen.
Zoals de man tikt, tikt niemand.
Tien over half elf. Hij zei kwart over tien dus hij is er om drie over kwart voor elf. Ik draai met de aansteker op tafel tikketikkerikketikke, ga niet roken nu, hij kan toch zeker elk moment komen, en zowaar als zij wel aangestoken is, het tikje van de witte doos. Omdat de bel altijd haperd. Een tik slaat voordat de eerste toon van de bel en goed en wel verstaanbaar is.
Zoals hij niet langer meer tijdens mijn in slaap vallen de deur in twee klikken dichttrekt. Tik, ik hoor nog een zucht half ontsnappende in de gang, de man doet zijn kraagje dat ik net behoedzaam goed deed, overnieuw goed, tudum tik. Zij kan in slaap vallen. De deur is dicht dicht nu.
En het doet er nooit toe. Of eigelijk is elke tik die een ander mens slaat meteen een getikte tic die werkelijk geen meer laat staan van waarde is behalve dat het mij geduldig leert mijn mond te houden.
Zoals de man tikt, tikt niemand.
Onverschrokken, vol overgave en compleet ontdaan van. Met elke tik even ontwapenend bepaald hij het ritme waarin mijn hart meedijnd.
21, 22, 23, tik, tik, 24, 25,
Ik begrijp nu, waarom een mens een klok zou verlangen, opdat alles draait om tijd.
Ik begrijp nu, waarom ik mijn man liever verlang, opdat alles draait om het vergeten van de tijd.
Zoals de man tikt, tikt niemand."

Sunday, November 4, 2018

X

"Omdat je iets eerst moet ontmoeten voor je het kunt missen.
Dat het voelde alsof ik je al jaren bekeken had, mijn hand al eeuwen in de jouwe besloten zat, ik je al duizendmaal in een dejavu van een dejavu van een dejavu had leren kennen.
Dat 'mijn' en 'het' zijn zo vanzelf mijn hart in sloop, dat ik niet eens zou geloven dat ooit zonder je slaapwandelend rondging. Ik veronderstel dan maar, dat ik altijd zo veel over je droomde, dat je al voor wij elkaar ooit, een herinnering werd.
Als een favoriet muziekstuk dat elke dag tijdens het douchen aangezet wordt, altijd aanwezig in dat wat het van weze pure en solitaire doch gegeneerde meisje, alsnog in al haar kwetsbaarheid, naaktheid, altijd kan voorzien, ongeacht momentum.
Zo nu en dan vraagt hij mij wel eens wanneer wij samen hangende zijn, of "ik niet bang ben..."
Ik denk dat ik bang zou moeten zijn. Geïntimideerd op zijn minst. Dat jij mijn favoriete deken zo vanzelf werd, ik niet meer begrijp hoe ik hiervoor de nacht doorkwam. Dat het verlangen nooit vervangen wordt enkel verbreed naar. Dat ik mijn hart zonder na denken zou opgeven wanneer het jouwe opgegeven is. Dat ik je soms moet vragen wat ik zou doen, omdat je mij als getuigen van het leven, toch soms echt beter kent, dan ik mijzelf. Dat blind vertrouwen op, de enige manier is.
"om je te verliezen?"
Soms. Vaak. Altijd. Ooit. Bijna nooit. Nee joh. Soms. Meestal. Nauwelijks. Ik heb geen idee.
Hoe kan ik je verliezen, wanneer ik je niet kwijt was, toen ik je verloor?
Hij schreeuwde. Ik. Schrok. Dat hij vertrekt als. Maar. Blijft steevast zitten.
"ik weet toch dat je lief bent, maar. Maak je verhaal gewoon af."
Niet sterk genoeg. "ik niet, probeer, wel maak, jij, ik"
"ik weet het, liefje."
Sterker dan.
Sterker dan zwaar weer. Dan stomen. Dan de zee en golven.
Sterker dan het branden van de zon, het te dichtbij vliegende, het zichzelf verliezende en afstand.
Sterker dan wij alleen, dan de rotsen waarop wij kapot slaan, dan de neiging van mijn lippen om van elke lijn een breekpunt te maken.
Sterker dan, slechtse eigenschappen en beroerdste dagen, de smeekbedes en al het beklaagde."

Thursday, November 1, 2018

"A-Banks"

"De eerste dag. Zij passeerde.
Het schudden ontstond door toedoen van, het loslaten werd enkel geforceerd. Dat opvallen niets zeggen wil, als je maar onthouden wordt.
De eerste jaar. Verliep verliefd.
Stilletjes wuifelend naar Zwitserland in de bergen op inwonersloze hoogte, daar staat het kind dat op vakantie jubelt, als een man.
De eerste dag. Zij vloog voorbij.
Met een enkel bericht luidde de bel. Zij met open rug. Hij op blote voeten. Het sneeuwde zeker. Maar de woorden golvende als de zee deden een strand ontstaan. De limbo.
Het tweede jaar. Slenterde stierend als een sierlijk beest op zijn slechts. Dat katten liever bij hun eigen naam geroepen worden en altijd terugkomen. Dat Alice in het boek ook weer opstaat en wij enkel vallende bleven. De verschrikking. De verrukking. De, de, de ziekte van liefde waar wij niet immuun voor schijnen.
De eerste dag. Wij zijn ver. Te ver. Te verslaafd. En toch dronk zij niet. En toch had zij geen kater. Al hing hij altijd daar zo overduidelijk in de lucht.
Het derde jaar. Als dwalende dwazen die het stiekeme steekspel van de serenade zingen aan, op de eindeloos spelende muziek van het hart, nooit laten kunnen zolang nood ('t) zakelijk nooit een politiek spel, maar enkel geldig is.
De eerste dag. Alsof er een laagje vrieskou zo van de eerste winterdag over een vulkaan omslagen lag. Knisperend met iedere aanraking, de opwinding van de geur, het ongeloof dat onwerkelijk zo juist aanbelde precies bij mijn voordeur.
Het vierde jaar. In nadering bij nader inzien. Of altijd al naderende kan de mens naderhand toch gemakkelijk zeggen met de vuist op tafel slaande. Er werd afgeklopt op hoop, van zege was niemand sprekende, maar mijn man was altijd al een zinderend zorgvuldig zoete Zwijger geweest. Ongrijpbaar. Maar wie zal het. Ik was altijd al, vanaf... De eerste dag. In je greep."