"Het was een rustige dag. Een chaos van jewelste, je kent ze wel, de juweeltjes.
Er moet nog zo veel gebeuren. Er is geen haast, maar de tijd drukt alsnog. Als een nevelmist in de vroege avond zo slaat de druk op de keel. Er zijn geen woorden. Daden zijn de zaak vandaag. Voor een vrouw die ondernemingen haat, moet er veel aan de kar getrokken worden.
Er wordt geladen en gelost. Het is druk, of drukkende eerder. De nek lost zichzelf niet meer op, het slapen lijkt loos te zijn geworden, het hoofd loopt op zichzelf maar niet echt bij de passen laat staan in de maat.
Het is een maatwerk dat geleverd moet worden, maar desondanks met tijden zou ik zweren, one size fitts all, dat klopt zeker niet wanneer het gaat om het dragen van het hart. Het valt zo af en toe gewoon niet. Naadloos, dat is volmondig en met zekerheid, het beste. Zo en niet anders.
Het is als de stilte voor de storm. Hoe meer bladzijdes in rust gelezen kunnen worden, hoe harder de wind later waaien gaat. Loeiend met tijden. Snijdend zou ze beweren soms. Maar toch van tijd tot tijd wanneer de dag een goed uur slaat, dan briest zij op een geheel ontladende manier zo zachtjes van gelukzaligheid.
En nog een, ze wordt omgeslagen alsof het met het grootste gemak gaat. Als de zwaartekracht maar helpende is, als de draai maar als vanzelfsprekend bij de beweging hoorde, 52, 53, 54, en de dagen worden gestald, op een geheel nieuwe plek.
De mat met 'welkom thuis' voelt voor het eerst niet meer zo misplaatst. Maar gewoon. Alsof het hier, warmer, lichter, kalmer geworden is.
Het is een rustige dag. Wekkers gaan nog altijd af maar zijn niet langer alarmerend, en dat, bleek een groot goed te zijn, voor een angsthaas als ik. De rust, was onrustig zo lang als de dagen dit kalenderjaar aangeven. Maar het geeft niks, want de zucht zelve, vind het vertrouwen altijd in de slaap."
Tuesday, December 18, 2018
X
"Stel je voor, wat liefde was geweest, als zij zich liever vastgeklemd had aan alle redenen waarom zij Het wilde houden over alles, in plaats van zichzelf afvragende hoelang het nog duurt voordat hij, vertrekt, en waarom.
Stel je voor, dat een mens de kracht heeft, verlatingsangst, de verandering, niet te laten verlammen, maar haar vastpakt om van tasten in het duister van richting te veranderen naar verlichting.
Stel je voor, dat zij, angst als mentor had afgewezen, opdat de liefde altijd al de grootste meester was.
Stel je voor, dat de anticipatie op en het veroordelen voor op voorhand vervangen was geweest met appreciatie elke dag dat onomstotelijk overnieuw het tegendeel werd bewezen.
Stel je voor, dat er geen voor- en tegenspoed was waarin op fouten gewezen werd, alsof er in relaties een goede en een slechte, een leraar en een leerling, een juist en een verkeerd was, stel je voor dat het alleen ging om de noodzaak samen na iedere onverwachte draai van het leven elkaar zo spoedig mogelijk overnieuw te leren kennen, en de leer van een ander te houden tot in het intiemste van de interne wereld, het enige was waar aanwijzen nodig was, om te laten zien waar in het hart de ander zit, ongeacht.
Stel je voor, dat een mens, verkiest om samen met je de angsten te overwinnen in plaats van zich neer te leggen bij een leven lang overwinteren."
Stel je voor, dat een mens de kracht heeft, verlatingsangst, de verandering, niet te laten verlammen, maar haar vastpakt om van tasten in het duister van richting te veranderen naar verlichting.
Stel je voor, dat zij, angst als mentor had afgewezen, opdat de liefde altijd al de grootste meester was.
Stel je voor, dat de anticipatie op en het veroordelen voor op voorhand vervangen was geweest met appreciatie elke dag dat onomstotelijk overnieuw het tegendeel werd bewezen.
Stel je voor, dat er geen voor- en tegenspoed was waarin op fouten gewezen werd, alsof er in relaties een goede en een slechte, een leraar en een leerling, een juist en een verkeerd was, stel je voor dat het alleen ging om de noodzaak samen na iedere onverwachte draai van het leven elkaar zo spoedig mogelijk overnieuw te leren kennen, en de leer van een ander te houden tot in het intiemste van de interne wereld, het enige was waar aanwijzen nodig was, om te laten zien waar in het hart de ander zit, ongeacht.
Stel je voor, dat een mens, verkiest om samen met je de angsten te overwinnen in plaats van zich neer te leggen bij een leven lang overwinteren."
X
"De kamer was klein.
Het leven kleiner.
Dat een man groots moet zijn, om het leven te kunnen vergoten.
Dat een vrouw vol van moet wezen om de wezenlijkheid te verenigen met.
De kamer was stil.
Hij nog zwijgzamer.
Dat een vrouw scherpe oren moet hebben om in stilte te kunnen luisteren.
Dat een man moet overlopen van voordat het daadwerkelijk een stap kan zetten.
De kamer was een anarchie.
Het leven nog duizend maal complexer.
Dat een man machtig moet zijn om choas te kunnen laten zegevieren.
Dat een vrouw het overgeven aan moet loslaten, voordat zij werkelijk kan.
De kamer was een onconventionele thuishaven.
Het leven een altijd zinkende sloep.
Dat een man het roer moet kunnen staan voor de kans op stranden.
Dat een vrouw het verankerde op de bodem mag laten rusten en toch springen moet om in de aanraking met water pas echt te gronden.
Het was een kleine kamer.
Het leven kleiner.
Maar het hart, de ziel, het oog, de hoop, het dromen, de fantasie, het verlangen, was oneindig groter dan de oppervlakte opgemeten aan." .
Het leven kleiner.
Dat een man groots moet zijn, om het leven te kunnen vergoten.
Dat een vrouw vol van moet wezen om de wezenlijkheid te verenigen met.
De kamer was stil.
Hij nog zwijgzamer.
Dat een vrouw scherpe oren moet hebben om in stilte te kunnen luisteren.
Dat een man moet overlopen van voordat het daadwerkelijk een stap kan zetten.
De kamer was een anarchie.
Het leven nog duizend maal complexer.
Dat een man machtig moet zijn om choas te kunnen laten zegevieren.
Dat een vrouw het overgeven aan moet loslaten, voordat zij werkelijk kan.
De kamer was een onconventionele thuishaven.
Het leven een altijd zinkende sloep.
Dat een man het roer moet kunnen staan voor de kans op stranden.
Dat een vrouw het verankerde op de bodem mag laten rusten en toch springen moet om in de aanraking met water pas echt te gronden.
Het was een kleine kamer.
Het leven kleiner.
Maar het hart, de ziel, het oog, de hoop, het dromen, de fantasie, het verlangen, was oneindig groter dan de oppervlakte opgemeten aan." .
X
"Omdat je elke dag een berg moest klimmen om te komen waar ik je vond.
'Ik. Begrijp. Gewoon niet. Hoe. Ik. Je tijd. Al dat geduld. Iets moet ik. Je toch. Geven. Dat het waard. Maakt. *slik* Zelfs nu. Ik zo. Zo. Ben.'
Omdat je elke dag een oceaan moest breken en haar golven overmeesteren om te stranden waar ik je vond.
Omdat je elke dag ademt, bestaat, leeft, al is het maar in mijn hart.
Omdat er geen dag voorbij is gevlogen waarop ik niet hoofdschuddend hoopte dat ik heel misschien de rede zijn mag voor je glimlach.
We rijden in je auto. Mijn favoriete moment van de dag. Als je mokt. Als je zwijgt. Als je praat non stop over dingen die me niet boeien. Als het niets uitmaakt omdat ik gewoon langs je zit te kijken, naar de pracht.
Omdat er niet meer of minder nodig is, in het leven, dan een getuige. Dat ik er niet zo een bedoel die het knikje geeft of de ringen bewaard. Maar doel op wie je hand vasthoud de gehele weg, naar je kijkt wanneer je lelijk doet en alsnog de mooiste ziet. Dat je door het koude van de nacht de ijzige voeten neer mag vleien op het huiselijke kacheltje dat de jouwe, of lepeltje lepeltje heet.
Omdat ze bestaan, de duizend maal gelijmde oneffen en asymmetrische dekseltjes, voor een potje dat nooit werkelijk functioneel leek, passende.
Omdat wakker worden naast, al jaren beter dan de stoutste droom was.
Omdat er maar een paar ogen in het ogenblik toe doet, of het nu verdriet, trots, woede, geluk, angst of troost is dat zoekt naar herkenning, bevestiging, naar je liefde.
Omdat er maar een grijs blauw zinkende staar maar weg man rondloopt met zijn heerlijke zwijgend gezoem.
Omdat geduld niets te maken heeft met wat een ander je geeft, maar de schoonste zaak is, enkel versluierd in een minder onmogelijk naam."
'Ik. Begrijp. Gewoon niet. Hoe. Ik. Je tijd. Al dat geduld. Iets moet ik. Je toch. Geven. Dat het waard. Maakt. *slik* Zelfs nu. Ik zo. Zo. Ben.'
Omdat je elke dag een oceaan moest breken en haar golven overmeesteren om te stranden waar ik je vond.
Omdat je elke dag ademt, bestaat, leeft, al is het maar in mijn hart.
Omdat er geen dag voorbij is gevlogen waarop ik niet hoofdschuddend hoopte dat ik heel misschien de rede zijn mag voor je glimlach.
We rijden in je auto. Mijn favoriete moment van de dag. Als je mokt. Als je zwijgt. Als je praat non stop over dingen die me niet boeien. Als het niets uitmaakt omdat ik gewoon langs je zit te kijken, naar de pracht.
Omdat er niet meer of minder nodig is, in het leven, dan een getuige. Dat ik er niet zo een bedoel die het knikje geeft of de ringen bewaard. Maar doel op wie je hand vasthoud de gehele weg, naar je kijkt wanneer je lelijk doet en alsnog de mooiste ziet. Dat je door het koude van de nacht de ijzige voeten neer mag vleien op het huiselijke kacheltje dat de jouwe, of lepeltje lepeltje heet.
Omdat ze bestaan, de duizend maal gelijmde oneffen en asymmetrische dekseltjes, voor een potje dat nooit werkelijk functioneel leek, passende.
Omdat wakker worden naast, al jaren beter dan de stoutste droom was.
Omdat er maar een paar ogen in het ogenblik toe doet, of het nu verdriet, trots, woede, geluk, angst of troost is dat zoekt naar herkenning, bevestiging, naar je liefde.
Omdat er maar een grijs blauw zinkende staar maar weg man rondloopt met zijn heerlijke zwijgend gezoem.
Omdat geduld niets te maken heeft met wat een ander je geeft, maar de schoonste zaak is, enkel versluierd in een minder onmogelijk naam."
Monday, December 10, 2018
"Charitatieve geschied anno nu."
"Schuldig aan iedere zonde. Dat een kat negen levens heeft moet een mens toch zeker weten wanneer het pas bij de achtste terrecht gesteld werd voor de eerste, passering van.
Hem treft geen blaam. Zoals onomstotelijk toch al gebleken moet zijn aan de hand van mijn talloze tot in detail natuurgetrouwe reconstructies van het menselijke in momentum.
Het spijt me. En ik zweer. Niets. Omdat er geen woord te geven is aan een gesloten hart. Dat een zonde begaan om een deugd te mogen treffen haar nooit rechtvaardigt zal de dag des oordeels luiden of haar daar juist het zwijgen op leggen. Het doet er niet toe, nu. Het geschiedde zoals het in het verleden zichzelf langzaam ontvouwde in een ochtend strekkende beweging, zo simpel als ontwaken, stond hij op en zette de eerste stap. Het geschiedde als een leugen, opdat zijn brein en de mijne, onze harten hoe verstrengeld ook, alsnog nooit een identiek geheugen laat staan levensverhaal gevuld van, zouden kunnen weergeven.
Blaam blaft wat naar mij over tafel, ik streek hem streng toe, of hij wel begrijpt, wie tegenover hem zit?
Ik ontmoette liefde, alsof zij vanzelfsprekend was, en terwijl ik vertrok scherpte zijn linkeroog tot messcherpe blik, volgde hij mij naar waar ik werkelijk met hem te spreken zat, zo recht in de kamers van mijn hart, en vroeg mij twijfelend, vriendelijk, ongedwongen zou je kunnen zeggen, of er iets was dat ik miste?
De liefde, de man, en, welja nu, ik. Dat was dat. En dit is dit.
Schuldig aan iedere zonde. Maar nog nooit zo zorgeloos geweest in het slaap waak bestaan van het dagelijkse in leven wezen. Een wezenlijk verschil.
Dat het een mens deugd doet soms te zondigen is zodanig een gezonde noodzaak om het verstand te kunnen voorzien van hét standpunt waar geen komma achter geplaats kan worden, maar waar pas echt ver voor gegaan wordt."
Sunday, November 25, 2018
X?
"Er was eens een spinnetje een spinnetje een spinnetje..."
"Slik."
"Ga je er dan net zo dashing uitzien?"
"Voor de gelegenheid, misschien. Voor het gezelschap, wellicht.
Voor jou, als je stopt met me meisje te noemen, en me behandeld als een vrouw."
"Oh. Oh. De grijze?"
"Of een variatie van."
"Ik zal een gentlemen zijn hoor."
"Hmmm, hmm, dat weet ik, want ik een dame."
"Dat jij een vrouw bent daar is geen twijfel over mogelijk..."
"Zei ik dat nu echt?"
"Als je het niet terug neemt wel, en anders heb ik het nog altijd geschreven."
"Ben je alleen aan het spelen?"
"Ik zou niet durven."
"En al had ik de moed, dan had ik de tijd niet. Ik ben serieuzer dan je denkt, en jij kinderlijker, speelser dan je ooit laat zien aan me."
"?"
"Ik zie hem wel, achter de muurtjes, schuilend, het jongetje. Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet, en de kleur is levendiger dan al je grauw en grijs..."
"Iets blauws, trek iets blauws aan."
"Got it."
"Ik wilde nog even gebruik maken van mijn niet nuchtere toestand om te zeggen dat..."
"Je weet wat ze zeggen, maar niet dat het altijd de waarheid is."
"Juist dan niet."
"Juist dan wel."
"Al is het romantische gedogenbeleid hier graag blind in... Het heet een inzicht met een reden..."
"Soms. Ben je abracadabra voor mij. Zo niet te bevatten."
"Wacht maar tot ik je lezen kan. Je leren zal hoe je jezelf lezen zou. Je mij leer lezen alsof ik..."
"Soms. Om je ware gevoelens te verbergen."
"Daar heb je me al hoor."
"Vrijdag?" "Vrijdag."
"Mijne voorgoed verloren."
"Ik stuurde een afscheidsbrief."
"Dat was geen mogelijkheid voor mij."
*plons*
"Ik wil je zien."
"Tijd? Altijd. Plaats? Tussen on en mogelijk 's."
"Maandag?" "Maandag."
"...."
"...."
"...."
"Ik wil de punt zijn achter elk van je gedachtes..."
" ;"
"Ja."
"Jij."
"Ik."
"Definities?"
"Ons."
"☺️"
"Mijn spinnetje?"
"Mijn mooie man."
"Ja. Mijn. Mijn. Ik wil je mijn noemen. Als dat mag van je?"
"Eigenlijk als ik beken, ik wil je bezitten... Slik. Het. Ik. Heb er geen woorden voor."
"Liefje, mijn, is er dan toch het perfecte voor..."
"Slik."
"Ga je er dan net zo dashing uitzien?"
"Voor de gelegenheid, misschien. Voor het gezelschap, wellicht.
Voor jou, als je stopt met me meisje te noemen, en me behandeld als een vrouw."
"Oh. Oh. De grijze?"
"Of een variatie van."
"Ik zal een gentlemen zijn hoor."
"Hmmm, hmm, dat weet ik, want ik een dame."
"Dat jij een vrouw bent daar is geen twijfel over mogelijk..."
"Zei ik dat nu echt?"
"Als je het niet terug neemt wel, en anders heb ik het nog altijd geschreven."
"Ben je alleen aan het spelen?"
"Ik zou niet durven."
"En al had ik de moed, dan had ik de tijd niet. Ik ben serieuzer dan je denkt, en jij kinderlijker, speelser dan je ooit laat zien aan me."
"?"
"Ik zie hem wel, achter de muurtjes, schuilend, het jongetje. Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet, en de kleur is levendiger dan al je grauw en grijs..."
"Iets blauws, trek iets blauws aan."
"Got it."
"Ik wilde nog even gebruik maken van mijn niet nuchtere toestand om te zeggen dat..."
"Je weet wat ze zeggen, maar niet dat het altijd de waarheid is."
"Juist dan niet."
"Juist dan wel."
"Al is het romantische gedogenbeleid hier graag blind in... Het heet een inzicht met een reden..."
"Soms. Ben je abracadabra voor mij. Zo niet te bevatten."
"Wacht maar tot ik je lezen kan. Je leren zal hoe je jezelf lezen zou. Je mij leer lezen alsof ik..."
"Soms. Om je ware gevoelens te verbergen."
"Daar heb je me al hoor."
"Vrijdag?" "Vrijdag."
"Mijne voorgoed verloren."
"Ik stuurde een afscheidsbrief."
"Dat was geen mogelijkheid voor mij."
*plons*
"Ik wil je zien."
"Tijd? Altijd. Plaats? Tussen on en mogelijk 's."
"Maandag?" "Maandag."
"...."
"...."
"...."
"Ik wil de punt zijn achter elk van je gedachtes..."
" ;"
"Ja."
"Jij."
"Ik."
"Definities?"
"Ons."
"☺️"
"Mijn spinnetje?"
"Mijn mooie man."
"Ja. Mijn. Mijn. Ik wil je mijn noemen. Als dat mag van je?"
"Eigenlijk als ik beken, ik wil je bezitten... Slik. Het. Ik. Heb er geen woorden voor."
"Liefje, mijn, is er dan toch het perfecte voor..."
X
"De man loopt de kamer in. Anders. Niet zoals eerst. Echt anders. Nu, met het grootste gemak van de wereld. Maar toch, nu, ook, met de zwaarste last van de wereld. Dat je hoe een mens de kamer in stapt door en door kunt kennen, zoals je hen kent, het hart, de ziel, het doen het laten, de eigenzinnigheid in elk van zijn gebruiken. Tot, hij, veranderd. En al ken je hem binnenste buiten, je kent hem nooit compleet. En al ken je hem in al zijn compleetheid, dan nog zijn wij vormloos zo vast in het veranderlijke.
De man loopt de kamer binnen. Met overtreffelijke trap. Steeds vaker met de grootste vanzelfsprekendheid een zoen vergezeld met 'dag schat', en de grootste vanzelfsprekendheid telt nu dan toch werkelijk 'n keer of acht. Zo vergankelijk als zijn rotsvaste persoonlijkheid, zo ook het genot van de simpliek, zij wordt enkel met volle teugen en jaren per slok gewaardeerd wanneer het branden in de keel van een goed glas kwam, en niet van de weemoedigheid, nogmaals, te moeten, zullen, spreken over.
De man. De man stapt de kamer binnen als een klein kind met gigantische grijnzende zowaar bijna opgekrulde rechts- en linkerkant. Ik slaak een zuchtje. Kijk, vandaag is een goede dag. En als morgen een slechte is, dan weet ik dat het gistere beter was, dus weer beter gaat zijn. En als morgen een zware is, dan weet ik dat het gistere lichter was, dus weer beter gaat zijn. En als alles voor niets lijkt geweest te zijn, dan fluister ik mijzelf toe, dat er dan ook niets is om de weg tegen te houden, zoals hij altijd had moeten lopen.
De man loopt de kamer in.
Dat de deur daarvoor altijd open moet, gevraagd wordt om, open zal wezen, en met meer dan, gevuld, weer dicht zal gaan. Dat een open deur gezien moet worden als opening. De man loopt de kamer in, en ik, glimlach, want ik ben, hier, helemaal weg van."
De man loopt de kamer binnen. Met overtreffelijke trap. Steeds vaker met de grootste vanzelfsprekendheid een zoen vergezeld met 'dag schat', en de grootste vanzelfsprekendheid telt nu dan toch werkelijk 'n keer of acht. Zo vergankelijk als zijn rotsvaste persoonlijkheid, zo ook het genot van de simpliek, zij wordt enkel met volle teugen en jaren per slok gewaardeerd wanneer het branden in de keel van een goed glas kwam, en niet van de weemoedigheid, nogmaals, te moeten, zullen, spreken over.
De man. De man stapt de kamer binnen als een klein kind met gigantische grijnzende zowaar bijna opgekrulde rechts- en linkerkant. Ik slaak een zuchtje. Kijk, vandaag is een goede dag. En als morgen een slechte is, dan weet ik dat het gistere beter was, dus weer beter gaat zijn. En als morgen een zware is, dan weet ik dat het gistere lichter was, dus weer beter gaat zijn. En als alles voor niets lijkt geweest te zijn, dan fluister ik mijzelf toe, dat er dan ook niets is om de weg tegen te houden, zoals hij altijd had moeten lopen.
De man loopt de kamer in.
Dat de deur daarvoor altijd open moet, gevraagd wordt om, open zal wezen, en met meer dan, gevuld, weer dicht zal gaan. Dat een open deur gezien moet worden als opening. De man loopt de kamer in, en ik, glimlach, want ik ben, hier, helemaal weg van."
Sunday, November 18, 2018
XT
"De man stapt de vloer op. En gek genoeg is een gek als ik het enige dat nodig is om alle onzinnigheid buiten zinnen te laten en eindelijk bij zinnen te komen. Laten wij het eens over de Liefde hebben. Niet De liefde. Maar de Liefde. Snap je? Het soort liefde dat niets met oorlog te maken heeft niet eens genoemd word in het gezegde dat, alles toegestaan is in. Het meest sprekende verschil waar wij nooit over praten wanneer wij liederen schrijven voor, gedichten opdragen aan of het complete erfgoed aan achterlaten. Laten wij het eens hebben over de Liefde. Die stilletjes mint. Die zacht is als een pasgeboren kind. Die zo zoet is als honing. Laten wij het eens hebben over de Liefde die bestaat in de slaap. Die niet onderdoet aan dromen. De weerloosheid, de overgave, het vertrouwen op, dat mensen samen slapen zullen, is toch zo veel fascinerender dan. Dan alles wat ik zag. En mijn ogen hebben voor negen levens geleefd. Zagen het leed en de woede, het bemoederen en verloederen, het breken en stelen, het helen en vereren. Mijn ogen zagen alles, tot zij de jouwe zagen. En zie daar, alles waar blind op gestaard werd, leek plots zo kleurloos, De liefde in jaloezie bleek niet zo liefdevol getint, het hoogtepunt van knallende ruzie leek ineens zo veel meer op opgeblazen ego's die nooit genoeg ademruimte kunnen krijgen al verstikt het je, het kleurenpalet aan liefde dat ik kende, leek toch zeker geen alles meer, geen liefde, of eerder nog niks te zijn, niks dan ongeloof. Laten wij het eens hebben over de Liefde. Die zwijgend in de ochtend en avond met elk ogenblik besluit dat er van je gehouden wordt. Dat je vasthoud zonder armen. Je troost met het slaken van een enkele zucht. Laten wij eens spreken over de simpele pure liefde, die niets met veroveren, bezit, willen of moeten te maken heeft. Het soort liefde dat op zichzelf staat, met of zonder alles daar, opdat zelfs in het ontbreken aan de compleetheid van het houden van een ander mens, genoeg is, om vredig de Liefde lief te hebben."
Wednesday, November 14, 2018
KRTNLZR
"Ik wou dat ik een kaarten lezer was. Een tekenaar. Een dromer. Ik wou dat ik creatiever, avontuurlijker, rechter door zee of gedurfder was.
Ik wou dat ik kaarten kon lezen, zodat ik ze zelf tekenen kon, dan kwam op mijn kaart alles te staan, waar ik van droomde, maakte ik rigoureus de wereld enkel in zwart wit en grijs. Had het hoekige kanten en rechte lijnen. Dan was de kaart, beduidend simpeler dan ik. Zij zou geen legenda laat staan een handleiding of woordenboeken nodig hebben om zichzelf verstaanbaar, begrijpelijk of gelezen te voelen. Zij zou een kaart zijn voor elk blind mens. Zij zou een kaart zijn voor elke vreemde. Zij zou een haven midden in de lucht zijn. Dat alles daar met je hoofd in de wolken zou zijn. Je verliefd zou worden als liefde op de eerste gedachtewolk. Dat het er enkel nog toe zou doen of je in hetzelfde weer kan spreken.
Jij, als stapelwolk, en ik ook. Onze woorden zouden briesjes worden die de zijkanten van deze grote wolk kietelen zoals je handen mijn hoofd. Ons glimlachen zou strerrenlicht weerkaatsende zijn. Ons verdriet een stortbui van boeren grond tot leven doen wekkende regen. Er zouden kinderen in de plasjes opluchting springen en kraaien van plezier met hun regenlaarzen. Ons hart langzaam in slaap sussende tijdens de meanderende manieren van de wind, van de intensiteit wisselende oplichtende zonnestralen van de ziel, van de vooraanstaande verschuivingen van de hoge en lage luchtdruk het benauwde en beangstigende maar even redige weergaloos overgeven aan, de grillen van het weer.
Het zou er goed zijn. Niet perfect. Nooit perfect. Maar het zou er goed zijn. Voor een mens als mij, en voor een mens dat op mij lijkt, dat mij begrijpt, dat snachts in mijn hand knijpt om mij te laten weten, dit is echt, wij dromen niet, maak je geen zorgen lief, ik ben hier. Het zou er goed zijn. Voor een mens als jij. Voor een mens waarop je hoopte dat meer was zoals jij. Voor ons. Voor elke virtuoos met altzheimer, elke blinde, vervreemde, idioot. Voor elke vorm die jij of ik ooit in ons genoot."
Ik wou dat ik kaarten kon lezen, zodat ik ze zelf tekenen kon, dan kwam op mijn kaart alles te staan, waar ik van droomde, maakte ik rigoureus de wereld enkel in zwart wit en grijs. Had het hoekige kanten en rechte lijnen. Dan was de kaart, beduidend simpeler dan ik. Zij zou geen legenda laat staan een handleiding of woordenboeken nodig hebben om zichzelf verstaanbaar, begrijpelijk of gelezen te voelen. Zij zou een kaart zijn voor elk blind mens. Zij zou een kaart zijn voor elke vreemde. Zij zou een haven midden in de lucht zijn. Dat alles daar met je hoofd in de wolken zou zijn. Je verliefd zou worden als liefde op de eerste gedachtewolk. Dat het er enkel nog toe zou doen of je in hetzelfde weer kan spreken.
Jij, als stapelwolk, en ik ook. Onze woorden zouden briesjes worden die de zijkanten van deze grote wolk kietelen zoals je handen mijn hoofd. Ons glimlachen zou strerrenlicht weerkaatsende zijn. Ons verdriet een stortbui van boeren grond tot leven doen wekkende regen. Er zouden kinderen in de plasjes opluchting springen en kraaien van plezier met hun regenlaarzen. Ons hart langzaam in slaap sussende tijdens de meanderende manieren van de wind, van de intensiteit wisselende oplichtende zonnestralen van de ziel, van de vooraanstaande verschuivingen van de hoge en lage luchtdruk het benauwde en beangstigende maar even redige weergaloos overgeven aan, de grillen van het weer.
Het zou er goed zijn. Niet perfect. Nooit perfect. Maar het zou er goed zijn. Voor een mens als mij, en voor een mens dat op mij lijkt, dat mij begrijpt, dat snachts in mijn hand knijpt om mij te laten weten, dit is echt, wij dromen niet, maak je geen zorgen lief, ik ben hier. Het zou er goed zijn. Voor een mens als jij. Voor een mens waarop je hoopte dat meer was zoals jij. Voor ons. Voor elke virtuoos met altzheimer, elke blinde, vervreemde, idioot. Voor elke vorm die jij of ik ooit in ons genoot."
GBK
"De kraam staat er. Het is tijd. Wat leven wij in een prachtige wereld, opdat het november heeft. Wat leven wij voortreffelijk, opdat de zomer plaatsmaakt voor de kou. Alsof het universum ieder jaar weer bij alle macht haar laatste krachten inzet om op de donkere dagen een glimlach op mijn gezicht te tekenen, de zakken van je jas, zijn zo warm en veilig, bergen mijn handen perfect voor het snijden van de winterse wind.
De kraam staat er. De lichtjes schitteren en knipperen, lonken mij al uit de verte. 'Een wafel?' 'Met chocolade?' 'Wat je maar wil...' 'Ik...' 'Ik kan die knuffel nu wel gebruiken.'
De kraam staat er. De wafeldag maakt zijn intocht en bij elke dag die passeerd telt zij af alsof het een feestdag is die zijn intrede maakt. Een advent voor het moment waar de man, De Man werd. Hij zweeg nooit zo veel als wanneer hij wel sprak. Hij zei nooit zo veel als met weinig woorden. Hij aait met een hand over de mijne terwijl hij de sigaret uit mijn hand steelt. Ik hoop dat hij hem nog terug geeft, het laatste hijsje, ik wil aanraken wat al tussen je lippen gesloten werd, kunnen fantaseren dat het geen sigaret was die de onze deelde, maar een zoen. Maar een zoen. Maar een zoen. Een zoen.
De kraam staat er. En als iedere keer dat ik aan jouw lippen denk terwijl ik een wafel zie, mij een kusje zou kopen, dan waren mijn lippen nooit meer droog en jij nooit meer zwijgende. Een eindeloos voortkabbelend gesprek in stilte."
De kraam staat er. De lichtjes schitteren en knipperen, lonken mij al uit de verte. 'Een wafel?' 'Met chocolade?' 'Wat je maar wil...' 'Ik...' 'Ik kan die knuffel nu wel gebruiken.'
De kraam staat er. De wafeldag maakt zijn intocht en bij elke dag die passeerd telt zij af alsof het een feestdag is die zijn intrede maakt. Een advent voor het moment waar de man, De Man werd. Hij zweeg nooit zo veel als wanneer hij wel sprak. Hij zei nooit zo veel als met weinig woorden. Hij aait met een hand over de mijne terwijl hij de sigaret uit mijn hand steelt. Ik hoop dat hij hem nog terug geeft, het laatste hijsje, ik wil aanraken wat al tussen je lippen gesloten werd, kunnen fantaseren dat het geen sigaret was die de onze deelde, maar een zoen. Maar een zoen. Maar een zoen. Een zoen.
De kraam staat er. En als iedere keer dat ik aan jouw lippen denk terwijl ik een wafel zie, mij een kusje zou kopen, dan waren mijn lippen nooit meer droog en jij nooit meer zwijgende. Een eindeloos voortkabbelend gesprek in stilte."
"Mea maxima culpa."
"Mijn brein, hart en ik zitten aan tafel. Rond. Vier stoelen. Mijn intuïtie is natuurlijk als vanzelfsprekend te laat. Zij doet niet aan timing.
Al zuchtend wachten we een Brabants kwartiertje maar het brein staat erop, de notulen moet nu gemaakt worden, het is toch zeker al bijna bedtijd.
Het hart klopt af, "kom op nou, het is zo simpel," zij slaat op tafel.
Ik probeer koffie voor handen te krijgen maar er geen beginnen aan door al dat gebazel en gebaas van beter weten, daar kan een mens, weliswaar gewoon niet tegenin gaan, al wilde ik graag. Toch de thee, dan maar.
"Wat mijn menig erover is?" vraagt zij mij al overpijzend mijn gezicht analyserende, "Ik weet niet precies..." "Och mens," schreeuwt zij er zonder pardon doorheen, "je weet precies, heb ik je dan niet geleerd..." verontwaardigd probeer het hart haar armen over elkaar heen te slaan, maar haar trillen verraad haar al, zij is even bang als ik...
Met horten en stoten meld zij nog enkel woorden die wanneer het zinnen waren geweest zinniger waren in dit geval.
Tevergeefs gaat het brein geheel volgens planning door want wij moeten immers het licht uit hebben voor half een.
Ik gaap al voor de zo veelste keer...
"Ik vraag het nog een keer, wat is dit dan godverdomme toch?"
Het hart slaat op hol, springt op, en klopt haarzelf op de borst, "sukkels, je houdt van hem.. Je houdt van hem en daarmee is het af."
Zij glimlacht wat, de idioot, ruimt de kopjes op, trekt haar pyjama aan en doet haar nachtcrème op.
Stopt haar brein terug in het hoofdloze, het hart in haar kas, roept nog een keer over de hal intuïtie dat achteraf gezien, altijd te laat is, maar de deur vannacht open blijft.
Zij glimlacht wat, de idioot, hoezeer een mens het eigenwijze groot, nooit grootser dan, de zaken van het kan."
Al zuchtend wachten we een Brabants kwartiertje maar het brein staat erop, de notulen moet nu gemaakt worden, het is toch zeker al bijna bedtijd.
Het hart klopt af, "kom op nou, het is zo simpel," zij slaat op tafel.
Ik probeer koffie voor handen te krijgen maar er geen beginnen aan door al dat gebazel en gebaas van beter weten, daar kan een mens, weliswaar gewoon niet tegenin gaan, al wilde ik graag. Toch de thee, dan maar.
"Wat mijn menig erover is?" vraagt zij mij al overpijzend mijn gezicht analyserende, "Ik weet niet precies..." "Och mens," schreeuwt zij er zonder pardon doorheen, "je weet precies, heb ik je dan niet geleerd..." verontwaardigd probeer het hart haar armen over elkaar heen te slaan, maar haar trillen verraad haar al, zij is even bang als ik...
Met horten en stoten meld zij nog enkel woorden die wanneer het zinnen waren geweest zinniger waren in dit geval.
Tevergeefs gaat het brein geheel volgens planning door want wij moeten immers het licht uit hebben voor half een.
Ik gaap al voor de zo veelste keer...
"Ik vraag het nog een keer, wat is dit dan godverdomme toch?"
Het hart slaat op hol, springt op, en klopt haarzelf op de borst, "sukkels, je houdt van hem.. Je houdt van hem en daarmee is het af."
Zij glimlacht wat, de idioot, ruimt de kopjes op, trekt haar pyjama aan en doet haar nachtcrème op.
Stopt haar brein terug in het hoofdloze, het hart in haar kas, roept nog een keer over de hal intuïtie dat achteraf gezien, altijd te laat is, maar de deur vannacht open blijft.
Zij glimlacht wat, de idioot, hoezeer een mens het eigenwijze groot, nooit grootser dan, de zaken van het kan."
Friday, November 9, 2018
X
"Zoals zijn veters langs de grond af tikken wanneer hij zijn schoenen uitdoet.
Er zijn geen klokken met batterijen hier, omdat het takken mij op de zenuwen werkt. Maar zweren dat het spreekwoord van het tikken klopt, daar kan ik dagen over praten.
Zoals de nagels van de duimen langs elkaar weloverwogen in iedere overpeinzing de kleinste vorm van het geluid nabootsen. Het ritme. De regelmaat. Hoe erop te rekenen valt.
Nog drie zinnen. Nog twee stiltes. Nog een keer of vijf zijn gezicht verdraaien en de oortjes voor 'n laatste keer spitsen.
Zoals de man tikt, tikt niemand.
Tien over half elf. Hij zei kwart over tien dus hij is er om drie over kwart voor elf. Ik draai met de aansteker op tafel tikketikkerikketikke, ga niet roken nu, hij kan toch zeker elk moment komen, en zowaar als zij wel aangestoken is, het tikje van de witte doos. Omdat de bel altijd haperd. Een tik slaat voordat de eerste toon van de bel en goed en wel verstaanbaar is.
Zoals hij niet langer meer tijdens mijn in slaap vallen de deur in twee klikken dichttrekt. Tik, ik hoor nog een zucht half ontsnappende in de gang, de man doet zijn kraagje dat ik net behoedzaam goed deed, overnieuw goed, tudum tik. Zij kan in slaap vallen. De deur is dicht dicht nu.
En het doet er nooit toe. Of eigelijk is elke tik die een ander mens slaat meteen een getikte tic die werkelijk geen meer laat staan van waarde is behalve dat het mij geduldig leert mijn mond te houden.
Zoals de man tikt, tikt niemand.
Onverschrokken, vol overgave en compleet ontdaan van. Met elke tik even ontwapenend bepaald hij het ritme waarin mijn hart meedijnd.
21, 22, 23, tik, tik, 24, 25,
Ik begrijp nu, waarom een mens een klok zou verlangen, opdat alles draait om tijd.
Ik begrijp nu, waarom ik mijn man liever verlang, opdat alles draait om het vergeten van de tijd.
Zoals de man tikt, tikt niemand."
Er zijn geen klokken met batterijen hier, omdat het takken mij op de zenuwen werkt. Maar zweren dat het spreekwoord van het tikken klopt, daar kan ik dagen over praten.
Zoals de nagels van de duimen langs elkaar weloverwogen in iedere overpeinzing de kleinste vorm van het geluid nabootsen. Het ritme. De regelmaat. Hoe erop te rekenen valt.
Nog drie zinnen. Nog twee stiltes. Nog een keer of vijf zijn gezicht verdraaien en de oortjes voor 'n laatste keer spitsen.
Zoals de man tikt, tikt niemand.
Tien over half elf. Hij zei kwart over tien dus hij is er om drie over kwart voor elf. Ik draai met de aansteker op tafel tikketikkerikketikke, ga niet roken nu, hij kan toch zeker elk moment komen, en zowaar als zij wel aangestoken is, het tikje van de witte doos. Omdat de bel altijd haperd. Een tik slaat voordat de eerste toon van de bel en goed en wel verstaanbaar is.
Zoals hij niet langer meer tijdens mijn in slaap vallen de deur in twee klikken dichttrekt. Tik, ik hoor nog een zucht half ontsnappende in de gang, de man doet zijn kraagje dat ik net behoedzaam goed deed, overnieuw goed, tudum tik. Zij kan in slaap vallen. De deur is dicht dicht nu.
En het doet er nooit toe. Of eigelijk is elke tik die een ander mens slaat meteen een getikte tic die werkelijk geen meer laat staan van waarde is behalve dat het mij geduldig leert mijn mond te houden.
Zoals de man tikt, tikt niemand.
Onverschrokken, vol overgave en compleet ontdaan van. Met elke tik even ontwapenend bepaald hij het ritme waarin mijn hart meedijnd.
21, 22, 23, tik, tik, 24, 25,
Ik begrijp nu, waarom een mens een klok zou verlangen, opdat alles draait om tijd.
Ik begrijp nu, waarom ik mijn man liever verlang, opdat alles draait om het vergeten van de tijd.
Zoals de man tikt, tikt niemand."
Sunday, November 4, 2018
X
"Omdat je iets eerst moet ontmoeten voor je het kunt missen.
Dat het voelde alsof ik je al jaren bekeken had, mijn hand al eeuwen in de jouwe besloten zat, ik je al duizendmaal in een dejavu van een dejavu van een dejavu had leren kennen.
Dat 'mijn' en 'het' zijn zo vanzelf mijn hart in sloop, dat ik niet eens zou geloven dat ooit zonder je slaapwandelend rondging. Ik veronderstel dan maar, dat ik altijd zo veel over je droomde, dat je al voor wij elkaar ooit, een herinnering werd.
Als een favoriet muziekstuk dat elke dag tijdens het douchen aangezet wordt, altijd aanwezig in dat wat het van weze pure en solitaire doch gegeneerde meisje, alsnog in al haar kwetsbaarheid, naaktheid, altijd kan voorzien, ongeacht momentum.
Zo nu en dan vraagt hij mij wel eens wanneer wij samen hangende zijn, of "ik niet bang ben..."
Ik denk dat ik bang zou moeten zijn. Geïntimideerd op zijn minst. Dat jij mijn favoriete deken zo vanzelf werd, ik niet meer begrijp hoe ik hiervoor de nacht doorkwam. Dat het verlangen nooit vervangen wordt enkel verbreed naar. Dat ik mijn hart zonder na denken zou opgeven wanneer het jouwe opgegeven is. Dat ik je soms moet vragen wat ik zou doen, omdat je mij als getuigen van het leven, toch soms echt beter kent, dan ik mijzelf. Dat blind vertrouwen op, de enige manier is.
"om je te verliezen?"
Soms. Vaak. Altijd. Ooit. Bijna nooit. Nee joh. Soms. Meestal. Nauwelijks. Ik heb geen idee.
Hoe kan ik je verliezen, wanneer ik je niet kwijt was, toen ik je verloor?
Hij schreeuwde. Ik. Schrok. Dat hij vertrekt als. Maar. Blijft steevast zitten.
"ik weet toch dat je lief bent, maar. Maak je verhaal gewoon af."
Niet sterk genoeg. "ik niet, probeer, wel maak, jij, ik"
"ik weet het, liefje."
Sterker dan.
Sterker dan zwaar weer. Dan stomen. Dan de zee en golven.
Sterker dan het branden van de zon, het te dichtbij vliegende, het zichzelf verliezende en afstand.
Sterker dan wij alleen, dan de rotsen waarop wij kapot slaan, dan de neiging van mijn lippen om van elke lijn een breekpunt te maken.
Sterker dan, slechtse eigenschappen en beroerdste dagen, de smeekbedes en al het beklaagde."
Dat het voelde alsof ik je al jaren bekeken had, mijn hand al eeuwen in de jouwe besloten zat, ik je al duizendmaal in een dejavu van een dejavu van een dejavu had leren kennen.
Dat 'mijn' en 'het' zijn zo vanzelf mijn hart in sloop, dat ik niet eens zou geloven dat ooit zonder je slaapwandelend rondging. Ik veronderstel dan maar, dat ik altijd zo veel over je droomde, dat je al voor wij elkaar ooit, een herinnering werd.
Als een favoriet muziekstuk dat elke dag tijdens het douchen aangezet wordt, altijd aanwezig in dat wat het van weze pure en solitaire doch gegeneerde meisje, alsnog in al haar kwetsbaarheid, naaktheid, altijd kan voorzien, ongeacht momentum.
Zo nu en dan vraagt hij mij wel eens wanneer wij samen hangende zijn, of "ik niet bang ben..."
Ik denk dat ik bang zou moeten zijn. Geïntimideerd op zijn minst. Dat jij mijn favoriete deken zo vanzelf werd, ik niet meer begrijp hoe ik hiervoor de nacht doorkwam. Dat het verlangen nooit vervangen wordt enkel verbreed naar. Dat ik mijn hart zonder na denken zou opgeven wanneer het jouwe opgegeven is. Dat ik je soms moet vragen wat ik zou doen, omdat je mij als getuigen van het leven, toch soms echt beter kent, dan ik mijzelf. Dat blind vertrouwen op, de enige manier is.
"om je te verliezen?"
Soms. Vaak. Altijd. Ooit. Bijna nooit. Nee joh. Soms. Meestal. Nauwelijks. Ik heb geen idee.
Hoe kan ik je verliezen, wanneer ik je niet kwijt was, toen ik je verloor?
Hij schreeuwde. Ik. Schrok. Dat hij vertrekt als. Maar. Blijft steevast zitten.
"ik weet toch dat je lief bent, maar. Maak je verhaal gewoon af."
Niet sterk genoeg. "ik niet, probeer, wel maak, jij, ik"
"ik weet het, liefje."
Sterker dan.
Sterker dan zwaar weer. Dan stomen. Dan de zee en golven.
Sterker dan het branden van de zon, het te dichtbij vliegende, het zichzelf verliezende en afstand.
Sterker dan wij alleen, dan de rotsen waarop wij kapot slaan, dan de neiging van mijn lippen om van elke lijn een breekpunt te maken.
Sterker dan, slechtse eigenschappen en beroerdste dagen, de smeekbedes en al het beklaagde."
Thursday, November 1, 2018
"A-Banks"
"De eerste dag. Zij passeerde.
Het schudden ontstond door toedoen van, het loslaten werd enkel geforceerd. Dat opvallen niets zeggen wil, als je maar onthouden wordt.
De eerste jaar. Verliep verliefd.
Stilletjes wuifelend naar Zwitserland in de bergen op inwonersloze hoogte, daar staat het kind dat op vakantie jubelt, als een man.
De eerste dag. Zij vloog voorbij.
Met een enkel bericht luidde de bel. Zij met open rug. Hij op blote voeten. Het sneeuwde zeker. Maar de woorden golvende als de zee deden een strand ontstaan. De limbo.
Het tweede jaar. Slenterde stierend als een sierlijk beest op zijn slechts. Dat katten liever bij hun eigen naam geroepen worden en altijd terugkomen. Dat Alice in het boek ook weer opstaat en wij enkel vallende bleven. De verschrikking. De verrukking. De, de, de ziekte van liefde waar wij niet immuun voor schijnen.
De eerste dag. Wij zijn ver. Te ver. Te verslaafd. En toch dronk zij niet. En toch had zij geen kater. Al hing hij altijd daar zo overduidelijk in de lucht.
Het derde jaar. Als dwalende dwazen die het stiekeme steekspel van de serenade zingen aan, op de eindeloos spelende muziek van het hart, nooit laten kunnen zolang nood ('t) zakelijk nooit een politiek spel, maar enkel geldig is.
De eerste dag. Alsof er een laagje vrieskou zo van de eerste winterdag over een vulkaan omslagen lag. Knisperend met iedere aanraking, de opwinding van de geur, het ongeloof dat onwerkelijk zo juist aanbelde precies bij mijn voordeur.
Het vierde jaar. In nadering bij nader inzien. Of altijd al naderende kan de mens naderhand toch gemakkelijk zeggen met de vuist op tafel slaande. Er werd afgeklopt op hoop, van zege was niemand sprekende, maar mijn man was altijd al een zinderend zorgvuldig zoete Zwijger geweest. Ongrijpbaar. Maar wie zal het. Ik was altijd al, vanaf... De eerste dag. In je greep."
Het schudden ontstond door toedoen van, het loslaten werd enkel geforceerd. Dat opvallen niets zeggen wil, als je maar onthouden wordt.
De eerste jaar. Verliep verliefd.
Stilletjes wuifelend naar Zwitserland in de bergen op inwonersloze hoogte, daar staat het kind dat op vakantie jubelt, als een man.
De eerste dag. Zij vloog voorbij.
Met een enkel bericht luidde de bel. Zij met open rug. Hij op blote voeten. Het sneeuwde zeker. Maar de woorden golvende als de zee deden een strand ontstaan. De limbo.
Het tweede jaar. Slenterde stierend als een sierlijk beest op zijn slechts. Dat katten liever bij hun eigen naam geroepen worden en altijd terugkomen. Dat Alice in het boek ook weer opstaat en wij enkel vallende bleven. De verschrikking. De verrukking. De, de, de ziekte van liefde waar wij niet immuun voor schijnen.
De eerste dag. Wij zijn ver. Te ver. Te verslaafd. En toch dronk zij niet. En toch had zij geen kater. Al hing hij altijd daar zo overduidelijk in de lucht.
Het derde jaar. Als dwalende dwazen die het stiekeme steekspel van de serenade zingen aan, op de eindeloos spelende muziek van het hart, nooit laten kunnen zolang nood ('t) zakelijk nooit een politiek spel, maar enkel geldig is.
De eerste dag. Alsof er een laagje vrieskou zo van de eerste winterdag over een vulkaan omslagen lag. Knisperend met iedere aanraking, de opwinding van de geur, het ongeloof dat onwerkelijk zo juist aanbelde precies bij mijn voordeur.
Het vierde jaar. In nadering bij nader inzien. Of altijd al naderende kan de mens naderhand toch gemakkelijk zeggen met de vuist op tafel slaande. Er werd afgeklopt op hoop, van zege was niemand sprekende, maar mijn man was altijd al een zinderend zorgvuldig zoete Zwijger geweest. Ongrijpbaar. Maar wie zal het. Ik was altijd al, vanaf... De eerste dag. In je greep."
Monday, October 29, 2018
X
"Hoe liefde eruit ziet? Vraagt hij mij voorzichtig. Dat ik het niet zeker weet is het antwoord. Even huiverig. Hardop toegeven was nooit ons sterkste punt. Zelfs niet in alle kwetsbaarheid van dien.
Ik begrijp dat het een lange tijd was. Dat ik er nooit echt op terugkwam na weken tekenen. Dat het onmogelijk te zien is aan de buitenkant dat je vragen meestal een ketting reactie van ongekend formaat hebben wanneer ik vaak stil ben. Traag reageer als het over emoties, dichtbij zijn of zaken die het hart aangaan. Maar ik bleef zoeken.
Het ziet eruit als wij twee zoenende voor een spiegel zo bijna scheel kijkend omdat ik en je ogen en het beeld wil bekijken tegelijk.
Het ziet eruit zoals de binnenkant van mijn hart wanneer de slager het in plakjes zou snijden vraag ik me af of hij zou weten dat het mijn hart is opdat het zo vol zit van jou.
Het ziet eruit als twee paar handen dat zichzelf van het trillen beveeld te bedwingen om de ander steviger vast te houden zo midden in de storm.
Het ziet eruit als twee gezichten die niet boekdelen maar boekenreeksen spreken wanneer het op de ander of ons aankomt.
Het ziet eruit als de binnenkant van mijn aders die jij constant kieteld en daarmee mij huid verwarmd van afstand of mij kippenvel geeft nog enkel door de anticipatie van een aanraking.
Ik begrijp dat het soms lijkt alsof ik te jong, te onbezonnen, te stil, te langzaam sprekende, te onoverwogen ben.
Maar elke vraag zet een reeks aan reacties als dominosteentjes aan zo binnenin mijn brein.
En ah fijn, dit is dus een plaatje dat ik voor je maakte, om je uit te leggen hoe mijn aders glimlachen wanneer ze aan je denken.
Want dat de gedachte aan je mijn lichaam doet jubelen dat moet dan toch op zulke afstand en eensgelijke nabijheid een wetenschappelijk vast te stellen, onomstotelijk vast te stellen, feitelijk bewijs van mijn liefde in preparaat zijn.
Opdat ik zweren zou dat sinds onze eerste zoen, mijn bloed met de jaren, enkel zoeter, lichter en puurder is geworden dan voorheen."
Ik begrijp dat het een lange tijd was. Dat ik er nooit echt op terugkwam na weken tekenen. Dat het onmogelijk te zien is aan de buitenkant dat je vragen meestal een ketting reactie van ongekend formaat hebben wanneer ik vaak stil ben. Traag reageer als het over emoties, dichtbij zijn of zaken die het hart aangaan. Maar ik bleef zoeken.
Het ziet eruit als wij twee zoenende voor een spiegel zo bijna scheel kijkend omdat ik en je ogen en het beeld wil bekijken tegelijk.
Het ziet eruit zoals de binnenkant van mijn hart wanneer de slager het in plakjes zou snijden vraag ik me af of hij zou weten dat het mijn hart is opdat het zo vol zit van jou.
Het ziet eruit als twee paar handen dat zichzelf van het trillen beveeld te bedwingen om de ander steviger vast te houden zo midden in de storm.
Het ziet eruit als twee gezichten die niet boekdelen maar boekenreeksen spreken wanneer het op de ander of ons aankomt.
Het ziet eruit als de binnenkant van mijn aders die jij constant kieteld en daarmee mij huid verwarmd van afstand of mij kippenvel geeft nog enkel door de anticipatie van een aanraking.
Ik begrijp dat het soms lijkt alsof ik te jong, te onbezonnen, te stil, te langzaam sprekende, te onoverwogen ben.
Maar elke vraag zet een reeks aan reacties als dominosteentjes aan zo binnenin mijn brein.
En ah fijn, dit is dus een plaatje dat ik voor je maakte, om je uit te leggen hoe mijn aders glimlachen wanneer ze aan je denken.
Want dat de gedachte aan je mijn lichaam doet jubelen dat moet dan toch op zulke afstand en eensgelijke nabijheid een wetenschappelijk vast te stellen, onomstotelijk vast te stellen, feitelijk bewijs van mijn liefde in preparaat zijn.
Opdat ik zweren zou dat sinds onze eerste zoen, mijn bloed met de jaren, enkel zoeter, lichter en puurder is geworden dan voorheen."
Sunday, October 28, 2018
X
"En de wereld stierf in mijn armen. Of... Mijn schoot op zijn minst.
Er kruipt een spin tussen de gordijnen. Zoals de spinnen die wij mijten noemen maar eigenlijk niets meer of minder zijn dan de aanstichters van onze Klaas Vaak ogen.
En zo begint het. Bij onze ouders. Een wereld vol fantasie, beloftes, mooie naampjes en het lui lekker land dat wij kindertijd noemen.
En zo eindigt het. Bij ons ouder worden. Een wereld vol horor, angst, oorlog en het vallen en opstaan dat wij leven noemen.
En zo zal het altijd doorleven in de nacht. Als de mijt. Als de spin. Als het vastklampen aan de leugens die meer tevreden stellen dan de waarheid ooit kan doen.
Er leven spinnen in de haartjes tussen onze ogen die snachts tot leven komen. Zich voeden met het verdriet, de zweet, het zwoegen en de ouderdom van ons gezicht. Die van elke rimpel een ingang voor een orgie maken.
Er leven spinnen in de haartjes tussen onze ogen. Maar spin klinkt zo vreemd. Laten wij het mijt noemen. Er zijn zo veel soorten van. Laten wij het normaal achtten dat er mijten in het bed leven onzichtbaar voor het oog. Laten wij het onzichtbare recht voor het oog bungelend ontkennen zodat wij snachts slapen kunnen in alle tevredenheid. In het goede van ons geweten. Dat wetens waardig onze waardigheid haalt uit het zeggen, laten wij kiezen de wereld te vieren door woorden die lieflijker zijn dan onzichtbare insecten die snachts uit je ogen kruipen.
En dat de wereld op sterven na dood is. En dat de wereld sterven zal. En dat zij al honderd maal haar laatste adem uitblies net naast mijn wang. Koud. Trillend. Stil.
Zo begint het. En zo eindigt het. Apgar score terug naar nul.
En dat de wereld sterft. Daar zullen wij niet van spreken. Niet tegen elkaar, op zijn minst. Ik zal je enkel besluiten dat je mijn wereld bent.
En dat de wereld sterft. Zal ik ze niet vertellen. Tot ze oud genoeg zijn voor de waarheid. Tot ik oud genoeg ben voor spiegels.
En zo begint het. Bij onze ouders.
En de wereld stierf in mijn armen. Maar mijn wereld, leeft nog, dus laten we gewoon doen, alsof het niet zo is."
Er kruipt een spin tussen de gordijnen. Zoals de spinnen die wij mijten noemen maar eigenlijk niets meer of minder zijn dan de aanstichters van onze Klaas Vaak ogen.
En zo begint het. Bij onze ouders. Een wereld vol fantasie, beloftes, mooie naampjes en het lui lekker land dat wij kindertijd noemen.
En zo eindigt het. Bij ons ouder worden. Een wereld vol horor, angst, oorlog en het vallen en opstaan dat wij leven noemen.
En zo zal het altijd doorleven in de nacht. Als de mijt. Als de spin. Als het vastklampen aan de leugens die meer tevreden stellen dan de waarheid ooit kan doen.
Er leven spinnen in de haartjes tussen onze ogen die snachts tot leven komen. Zich voeden met het verdriet, de zweet, het zwoegen en de ouderdom van ons gezicht. Die van elke rimpel een ingang voor een orgie maken.
Er leven spinnen in de haartjes tussen onze ogen. Maar spin klinkt zo vreemd. Laten wij het mijt noemen. Er zijn zo veel soorten van. Laten wij het normaal achtten dat er mijten in het bed leven onzichtbaar voor het oog. Laten wij het onzichtbare recht voor het oog bungelend ontkennen zodat wij snachts slapen kunnen in alle tevredenheid. In het goede van ons geweten. Dat wetens waardig onze waardigheid haalt uit het zeggen, laten wij kiezen de wereld te vieren door woorden die lieflijker zijn dan onzichtbare insecten die snachts uit je ogen kruipen.
En dat de wereld op sterven na dood is. En dat de wereld sterven zal. En dat zij al honderd maal haar laatste adem uitblies net naast mijn wang. Koud. Trillend. Stil.
Zo begint het. En zo eindigt het. Apgar score terug naar nul.
En dat de wereld sterft. Daar zullen wij niet van spreken. Niet tegen elkaar, op zijn minst. Ik zal je enkel besluiten dat je mijn wereld bent.
En dat de wereld sterft. Zal ik ze niet vertellen. Tot ze oud genoeg zijn voor de waarheid. Tot ik oud genoeg ben voor spiegels.
En zo begint het. Bij onze ouders.
En de wereld stierf in mijn armen. Maar mijn wereld, leeft nog, dus laten we gewoon doen, alsof het niet zo is."
Friday, October 26, 2018
X
"Voelde me altijd al naakt rondom je. Ongemakkelijk. Bekeken. Betrapt. Uitgekleed. En, toch... Zo veilig. Kalm. Vredig. Warm. Beschermd. Gezien. Vertrouwd.
Je handen die haar strelen, alsof zij niet te semier, te kinderlijk, te behaard of uit plaats zijn. Lieflijk lange lijnen die je handen vanaf de nek tot aan de voeten borduren in een enkele lichte streling. Hij rijgt ieder reepje van het verscheurde hart precies in plek. Kloppend. Het voelde als honger, dorst, moeten, onmogelijk zonder, ademnood, en toch, hoe ongemakkelijk je liefde of mijn verlangen naar ook was, altijd kloppende.
Het hart, dat ene plekje waar ik met mijn vingers net niet zo bij kan als jij doet, de spanning, de belichting, de rood gekleurde huid op de billen na straf en jouw vuisten op de toegangsdeuren van mijn hart, kloppende.
Ik herinner me het enkel vaag. Tapijt. De vormen. Hoe vroom je probeerde te zijn. De foto's. Mijn ongemak. Hoe intens de druppels vloeide. Hoe koud het was met een nat slipje benen bij elkaar knijpende in de bus. De stiltes. De poppen. Het geluid van de ademhalen naast mijn oor.
Ik wilde zeggen ik herinner me nauwelijks iets, maar vergeten is zo veel onmogelijker.
Er was geen controle over hoe gemakkelijk een mens zichzelf overgeeft aan het ongemak van de onzekerheid wanneer verlangen de lading van de honger, de noodzaak, het onvoorkomelijke niet kan bevangen in haar lauter te kort schietende betekenis.
Ik voelde me altijd zo naakt rondom je. Geen maskers. Geen muurtjes. Mijn alles besloot dat bescherming, huiverig, schuw, afstandelijk woorden zouden zijn die op jouw nooit van toepassing waren. En zonder mening meen ik dan toch dat je me altijd al betoverd had.
Het ongemak, van een ziel open en bloot een lichaam trillend en schuddend naakt met een enkel zenuwslopend verlangen, jou.
Ik. Wil. Jou.
Ik. Wil. Jou.
Jou tussen mijn benen. Je tong eindeloos vertellende daaronder. Grijpgrage ambitieuze gretigheid naar mijn grommen en grijnzen.
Ik wil je handen. Je woordjes. Je zuchten. Je lichaam naakt rustende op de mijne na... En je ogen. Al is het maar 'n ogenblik."
Je handen die haar strelen, alsof zij niet te semier, te kinderlijk, te behaard of uit plaats zijn. Lieflijk lange lijnen die je handen vanaf de nek tot aan de voeten borduren in een enkele lichte streling. Hij rijgt ieder reepje van het verscheurde hart precies in plek. Kloppend. Het voelde als honger, dorst, moeten, onmogelijk zonder, ademnood, en toch, hoe ongemakkelijk je liefde of mijn verlangen naar ook was, altijd kloppende.
Het hart, dat ene plekje waar ik met mijn vingers net niet zo bij kan als jij doet, de spanning, de belichting, de rood gekleurde huid op de billen na straf en jouw vuisten op de toegangsdeuren van mijn hart, kloppende.
Ik herinner me het enkel vaag. Tapijt. De vormen. Hoe vroom je probeerde te zijn. De foto's. Mijn ongemak. Hoe intens de druppels vloeide. Hoe koud het was met een nat slipje benen bij elkaar knijpende in de bus. De stiltes. De poppen. Het geluid van de ademhalen naast mijn oor.
Ik wilde zeggen ik herinner me nauwelijks iets, maar vergeten is zo veel onmogelijker.
Er was geen controle over hoe gemakkelijk een mens zichzelf overgeeft aan het ongemak van de onzekerheid wanneer verlangen de lading van de honger, de noodzaak, het onvoorkomelijke niet kan bevangen in haar lauter te kort schietende betekenis.
Ik voelde me altijd zo naakt rondom je. Geen maskers. Geen muurtjes. Mijn alles besloot dat bescherming, huiverig, schuw, afstandelijk woorden zouden zijn die op jouw nooit van toepassing waren. En zonder mening meen ik dan toch dat je me altijd al betoverd had.
Het ongemak, van een ziel open en bloot een lichaam trillend en schuddend naakt met een enkel zenuwslopend verlangen, jou.
Ik. Wil. Jou.
Ik. Wil. Jou.
Jou tussen mijn benen. Je tong eindeloos vertellende daaronder. Grijpgrage ambitieuze gretigheid naar mijn grommen en grijnzen.
Ik wil je handen. Je woordjes. Je zuchten. Je lichaam naakt rustende op de mijne na... En je ogen. Al is het maar 'n ogenblik."
X
"Ik heb zo mijn best gedaan niet van je te houden..."
"Dat weet ik toch..."
"Maar het was onmogelijk..."
"Dat weet ik toch..."
"Wij zijn hopeloos..."
"Verliefd."
"Zo onmogelijk..."
"En hoe..."
"Wij."
"Ja."
"Soms, ben ik..."
"Dat had ik ook."
"Maar ik ben hier. Hier. Met jou."
"Hier, en nu, en ik, gaan nergens heen, zonder jou..."
"Als een droom."
"Alsof ik morgen wakker kan worden en je kwijt ben..."
"Je had me al, vanaf het begin..."
"Of eigenlijk vanaf daarvoor..."
"Je had me vanaf altijd al."
"Ook als ik niet weet, waar altijd begon of eindigde..."
"Ooit he..."
"Hmmm?"
"Schreef ik een meters lang gedicht..."
"Ah..."
"Het was een tentoonstelling over oorlog en vrede..."
"En het enige waar ik aan kon denken was het vechten tegen het genot van de warme lucht tussen elk rechtovereind staand haartje van de kippenvel die je me geeft, en het altijd overgeleverd zijn aan moeten opgeven omdat er geen vechten tegen is..."
"Ik deed zo mijn best niet aan je te denken, dat er een rol behang nodig was om tot de conclusie te komen dat ik hopeloos compleet onbezonnen en volledig voor je gevallen was..."
"Er waren dertien rollen meer nodig voor het besef dat ik er geen eens ooit een zeg in had, vanaf het eerste moment, je hebt het niet eens gekregen, er was geen rede voor, ik zag je en je had mijn hart, alsof zij altijd al gewacht had op je, naar je gezocht had, je zag en een zucht slaakte, zo van 'Ah, eindelijk, daar ben je, ik had je al gemist...' mijn hart gaf zichzelf aan jou en ik stond enkel te kijken vol ongeloof dat er dan toch écht een hart moest wezen daarbinnen in..."
"Ik dacht altijd dat ik het niet kon..."
"Dat het onmogelijk was..."
"Dat iemand als jij een hopeloze fantasie is..."
"Een droom..."
"Ja..."
"Ik..."
"Ga je eindeloos wakker maken, alleen om zeker te weten dat de dromen én de droom én werkelijkheid samen, altijd jij, ik en ons, of hier zijn, is én blijft."
"Ja."
"Ja..."
"Mijn..."
"Mijn..."
"Als een droom..."
"Waarin je elke dag ontwaakt..."
"Hmmmm..."
"Slaap zacht mooie man."
"Tot morgen..."
"Tot vannacht..."
"Dat weet ik toch..."
"Maar het was onmogelijk..."
"Dat weet ik toch..."
"Wij zijn hopeloos..."
"Verliefd."
"Zo onmogelijk..."
"En hoe..."
"Wij."
"Ja."
"Soms, ben ik..."
"Dat had ik ook."
"Maar ik ben hier. Hier. Met jou."
"Hier, en nu, en ik, gaan nergens heen, zonder jou..."
"Als een droom."
"Alsof ik morgen wakker kan worden en je kwijt ben..."
"Je had me al, vanaf het begin..."
"Of eigenlijk vanaf daarvoor..."
"Je had me vanaf altijd al."
"Ook als ik niet weet, waar altijd begon of eindigde..."
"Ooit he..."
"Hmmm?"
"Schreef ik een meters lang gedicht..."
"Ah..."
"Het was een tentoonstelling over oorlog en vrede..."
"En het enige waar ik aan kon denken was het vechten tegen het genot van de warme lucht tussen elk rechtovereind staand haartje van de kippenvel die je me geeft, en het altijd overgeleverd zijn aan moeten opgeven omdat er geen vechten tegen is..."
"Ik deed zo mijn best niet aan je te denken, dat er een rol behang nodig was om tot de conclusie te komen dat ik hopeloos compleet onbezonnen en volledig voor je gevallen was..."
"Er waren dertien rollen meer nodig voor het besef dat ik er geen eens ooit een zeg in had, vanaf het eerste moment, je hebt het niet eens gekregen, er was geen rede voor, ik zag je en je had mijn hart, alsof zij altijd al gewacht had op je, naar je gezocht had, je zag en een zucht slaakte, zo van 'Ah, eindelijk, daar ben je, ik had je al gemist...' mijn hart gaf zichzelf aan jou en ik stond enkel te kijken vol ongeloof dat er dan toch écht een hart moest wezen daarbinnen in..."
"Ik dacht altijd dat ik het niet kon..."
"Dat het onmogelijk was..."
"Dat iemand als jij een hopeloze fantasie is..."
"Een droom..."
"Ja..."
"Ik..."
"Ga je eindeloos wakker maken, alleen om zeker te weten dat de dromen én de droom én werkelijkheid samen, altijd jij, ik en ons, of hier zijn, is én blijft."
"Ja."
"Ja..."
"Mijn..."
"Mijn..."
"Als een droom..."
"Waarin je elke dag ontwaakt..."
"Hmmmm..."
"Slaap zacht mooie man."
"Tot morgen..."
"Tot vannacht..."
Subscribe to:
Posts (Atom)