"Prt. 3"

"Twintig tellend,
Sinds de Heilige Maagd me liet zingen,
Zweerde ik een ander nooit te veroordelen voor het pad dat afgelegd werd,
Maar liefde, het leek alsof de hele wereld er op, tegen, deels bewezen,
Ik luister nog graag naar haar op zondagochtend, het credo in Lantijn, 
Je lacht er zo vaak om, dat begrijp ik, maar rust en vrede vinden in dat waar je nooit in geloofde, omdat hier en nu altijd het voordeel van de twijfel blijft bewijzen,
De Ongelovige spoort mijn iedere vezel aan tot overgeven aan en geloven in meer dan ik,
Twintig jaar tellend,
Ik heb alle agendas bewaard,
Als kind al de dagboeken,
Dat je vaak drie keer moet roepen naar boven,
Ik ben niet oost Indisch doof, jij bent niet ongehoord, 
Als ik me verlies ik het teruglezen van onze levens, dan dan ik even weer daar, is mijn hart een enkele seconde niet hier het jouwe maar daar overnieuw vallend voor,
Ik vergeet de reis nooit, wij zullen altijd onderweg zijn,
Hoe vaak wij ook vaststaan, ik hou van het nomadenbestaan in je ziel, 
Waar wij ook samen rusten, dat zij een eindeloze ontdekking blijven mag,
Twintig jaar en tellend,
Ik zet alles in op dubbel,
Ik weet het zeker, het zouden er veertig kunnen zijn,
Soms op rustige middagen, op een van de schaarse momenten dat leven, even aan de gesloten deur staat, wij het weekeind de onze houden, ik en jij tegenover elkaar zitten pratend met een kopje wat dan ook over vandaag,
Stel ik je graag de vraag,
Gewoon zodat je haar terugsteld,
Is het zoals de droom?
Op geen enkel manier, behalve dan dat de tuin helemaal alleen mijn ding is en ik in al mijn mislukte mannelijke trots het gras dat hier groeit ongeacht de kleur het mijne noemen mag, de onze,
Twintig jaar en tellend op,
Twee oude stoelen op de veranda, uitkijkend richting de zonsondergang, in stilte een proost, opdat de zwaarte het licht nooit doven kan, mijn zonnestraaltje, mijn mooie man."

Comments

Popular Posts