"Dé doden, kennen géén schaamte."

"Ik heb er een te veel op, slik, ik, denk aan duizend, en, 


Soms schrik je wakker midden in, toch, lijkt het alsof de tijd je voorbij snelt, gisteren nog, zat ik bij Sinterklaas op schoot, vandaag koop ik voor zoon en dochter chocolade paashazen,


Was ik al wijs genoeg toen de keuze? Had ik je die dinsdag, nog in mijn armen voordat je, de laatste zucht.


Je bent groot genoeg nu, voor tuinbroeken, verf zonder vingers, ik heb er grijze bij maar het chaotische laat staan de wilde zijn vooralsnog overwegend aanwezig,


Te jong om te weten hoe de weg, waar de kruising dan toch zeker en onmiskenbaar, oud genoeg om niet meer schattig te zijn wanneer het gezicht in het kussen gesmeten wordt,


Al deze tijd, hoe moest ik weten dan, dat tachtig uur soms als één en één als 'n eeuwigheid, tot,


Voor altijd winter, als je vertrekken zou, uit de kamers van het hart, dus, blijf,


En al verwijt ik je alles, alsnog, blijf, tot de sneeuwklokjes in hyacinten verbloemen, er komt een moment waarop de hagel gesmolten is tot regen,


Toen ik vertrekken kon, nog, zonder enig belet, ik verwijderde de haren uit het doucheputje, dat er geen spoor meer van,


Hoe zou ik nu ooit nog? Kunnen. Gewisseld van lijn, en ik, niet anders meer dan, hopend dat zij er de langste route om doet,


Eindeloze vertraging, al te welkom, ik wil in het raam zien hoe ze halverwege met het hoofdje op de schouder,


Ik blijf me maar voorstellen, dat hij daar ook, glimlachend aan de hand, voetjes vertrappeld omdat de auto vol, riemen vast én vrijheid, altijd net om de hoek, 


Op tien handen tellende, de goede weekenden van zomerstormen in huis, 


Ik zoek naar je gezicht in elke foto van mijn grootmoeder, naar de ogen die in dromen oplichten,


Maar tijd is als een hamer op het hart, ik weet, nu, dat liefde verder reikt dan de realm van het leven komt maar één keer rond,


En in elke dichte mist, schrijf ik je naam, voel ik de adem stokken, we gaan, we gaan."

Comments

Popular Posts