".כִּסְלֵו"
"Laat dat de gevallen acht zijn,
Iedere draad terug te tracheeën zijn naar toen,
Laat de rode lijnen elkaar daar ontmoeten in de ontknoping,
Van levenslang verstrikt zijn in,
Ik smeek je, als er een eeuwig mag zijn, als nimmer te voor,
Dan bewijs me de eer,
Haar in herinnering te houden, voor hoe zij omdraaide boven aan de trap,
Zeg, dat jij nog weet, in de laatste van maanden te komen, hoe zij die nacht gestoffeerd ging, maar wij geen japon zagen,
Beloof me dat het gevallen lokje, zachtjes oorstrelend terug stoppen in haar springerige plek, in een enkele aanraking vertellen kon, wat wij jaren onmogelijk vonden aan woorden te koppelen,
En bovenal, op de sterren, ik zeg het je, fluister het bij ieder afscheid, dat het tropisch warm was die avond, de gevoelstemperatuur die de kranten beschreven van die dag, gelogen, ik voelde jouw hand voor het eerst om de mijne sluiten, en ik weet zeker toch, dat er geen warmer hemels oord bestaat, dan je jaszak in de winter,
November, ik zweer, sloeg om in de donkere dagen en toch, je oogverblindend licht, laat dat de omgevallen acht zijn,
Het geluid van tapijt schuren, dat vast zo ook schoongemaakt is, maar mijn bloed altijd ingetrokken zal hebben, hoe diep ook zinkende mijn ziel trok je met iedere aanraking op aan je minnen, en als iedere rode draad sterven zal, als zij sneller dan het mysterie ontrafelen,
Laat het de onmogelijkheid tot slikken zijn,
Het geloof in meer dan, maar ook enkel mens, het altijd durende verbond zijn, de kracht, de schuld,
Noem het wat je wil,
Herinner me zittend op ieder bankje of stoeprandje, wachtend op je, rondhupsend van kou of huppelend na een wijntje te veel, altijd eerst kijkend naar je voeten, want de ogen, een opslag en ik ben compleet gevallen, altijd eerst de voeten, zodat ik me nog herinneren waar wij waren vandaag,
Ieder station, elke stop, iedere minuut vertraging of file, elke klok die aan de muur van het café hangt of onder de trap van onze ontsnapping, herinner nooit de haast maar de tijd, ongeacht."
Iedere draad terug te tracheeën zijn naar toen,
Laat de rode lijnen elkaar daar ontmoeten in de ontknoping,
Van levenslang verstrikt zijn in,
Ik smeek je, als er een eeuwig mag zijn, als nimmer te voor,
Dan bewijs me de eer,
Haar in herinnering te houden, voor hoe zij omdraaide boven aan de trap,
Zeg, dat jij nog weet, in de laatste van maanden te komen, hoe zij die nacht gestoffeerd ging, maar wij geen japon zagen,
Beloof me dat het gevallen lokje, zachtjes oorstrelend terug stoppen in haar springerige plek, in een enkele aanraking vertellen kon, wat wij jaren onmogelijk vonden aan woorden te koppelen,
En bovenal, op de sterren, ik zeg het je, fluister het bij ieder afscheid, dat het tropisch warm was die avond, de gevoelstemperatuur die de kranten beschreven van die dag, gelogen, ik voelde jouw hand voor het eerst om de mijne sluiten, en ik weet zeker toch, dat er geen warmer hemels oord bestaat, dan je jaszak in de winter,
November, ik zweer, sloeg om in de donkere dagen en toch, je oogverblindend licht, laat dat de omgevallen acht zijn,
Het geluid van tapijt schuren, dat vast zo ook schoongemaakt is, maar mijn bloed altijd ingetrokken zal hebben, hoe diep ook zinkende mijn ziel trok je met iedere aanraking op aan je minnen, en als iedere rode draad sterven zal, als zij sneller dan het mysterie ontrafelen,
Laat het de onmogelijkheid tot slikken zijn,
Het geloof in meer dan, maar ook enkel mens, het altijd durende verbond zijn, de kracht, de schuld,
Noem het wat je wil,
Herinner me zittend op ieder bankje of stoeprandje, wachtend op je, rondhupsend van kou of huppelend na een wijntje te veel, altijd eerst kijkend naar je voeten, want de ogen, een opslag en ik ben compleet gevallen, altijd eerst de voeten, zodat ik me nog herinneren waar wij waren vandaag,
Ieder station, elke stop, iedere minuut vertraging of file, elke klok die aan de muur van het café hangt of onder de trap van onze ontsnapping, herinner nooit de haast maar de tijd, ongeacht."
Comments