Wakingupatthebeachagain II
"Het strand rukt op,
Trekt van heiden en ver richting land,
Dagen al wordt ik wakker met haar tussen mijn mijn wimpers geklonterd,
Ochtenden keken wij elkaar huiverend aan,
"Het is zo ver," je zucht,
Terwijl wij elkaars ogen bevrijden van het zout,
Hoor ik hoe de meeuwen de ruiten inslaan,
"Het spijt me", huil ik met traan en tij aan,
"Ik weet", ga je veder,
De storm rukt iedere aanraking, mijn warme deken, weg,
Je noemt een miljoen aan herinneringen op, met de vraag of ik ze nooit wil vergeten,
"Dito, altijd."
Maar dito is niet hetzelfde als het zeggen,
Dat is waarom ik haar wel uit durf te spreken,
Hoe kan ik jou, mijn lief, vragen, om altijd geboden te zijn aan de herinnering van zonondergangen op kleedjes, water kietelend aan je voeten en zand tussen je tenen,
Wanneer ik juist pas zou sterven als jij gestrand blijkt te zijn,
"Ik vond een schelp op straat," kus ik je voorhoofd toe,
We zijn opgeslokt in zonnebrand, aftersun en zweet,
"Ik moet gaan." "Ik weet het."
"Het spijt me." "Niet doen dit."
"Dit was het dan." "Geen zorgen,"
"Ik wist wat wij wel en en wat wij niet waren."
We kijken samen uit mijn raam, een eerste keer, in de laatste,
Eten van vijf bolletjes in twee bakjes,
Zo nu en dan waait er een parasol weg die op de voet wordt gevolgd door de eigenaar, of blijft er een verlaten koelbox achter,
"Nog vijf minuten."
Je checkt alle riempjes van mijn reddingsvest,
Dood, leven het doet me niets,
Als de wereld vergaat wil ik in bed kruipen en je vasthouden, dat je misschien als klein kind slaapt,
Er niets van mee hoeft te krijgen,
Dat zou wonderschoon zijn,
Nog secondes en dan worden wij overspoeld,
Angst trekt mij nu al mee naar de stroom of soms slaat onmacht mijn bootje om,
Toch beloofd ik je, ook als wij niet meer in wonderland zijn, mijn lief, de wonderen zijn de wereld nog niet uit.
"Vandaag vond ik een schelp op straat." "Raap hem morgen op."
"Beloofd." "Ik mis je nu al." "Ik weet." "Ik weet jij weet."
De deur waait dicht, in twee keer, de duinen, zij duiken pas bij rukwind, of vlaag."
Trekt van heiden en ver richting land,
Dagen al wordt ik wakker met haar tussen mijn mijn wimpers geklonterd,
Ochtenden keken wij elkaar huiverend aan,
"Het is zo ver," je zucht,
Terwijl wij elkaars ogen bevrijden van het zout,
Hoor ik hoe de meeuwen de ruiten inslaan,
"Het spijt me", huil ik met traan en tij aan,
"Ik weet", ga je veder,
De storm rukt iedere aanraking, mijn warme deken, weg,
Je noemt een miljoen aan herinneringen op, met de vraag of ik ze nooit wil vergeten,
"Dito, altijd."
Maar dito is niet hetzelfde als het zeggen,
Dat is waarom ik haar wel uit durf te spreken,
Hoe kan ik jou, mijn lief, vragen, om altijd geboden te zijn aan de herinnering van zonondergangen op kleedjes, water kietelend aan je voeten en zand tussen je tenen,
Wanneer ik juist pas zou sterven als jij gestrand blijkt te zijn,
"Ik vond een schelp op straat," kus ik je voorhoofd toe,
We zijn opgeslokt in zonnebrand, aftersun en zweet,
"Ik moet gaan." "Ik weet het."
"Het spijt me." "Niet doen dit."
"Dit was het dan." "Geen zorgen,"
"Ik wist wat wij wel en en wat wij niet waren."
We kijken samen uit mijn raam, een eerste keer, in de laatste,
Eten van vijf bolletjes in twee bakjes,
Zo nu en dan waait er een parasol weg die op de voet wordt gevolgd door de eigenaar, of blijft er een verlaten koelbox achter,
"Nog vijf minuten."
Je checkt alle riempjes van mijn reddingsvest,
Dood, leven het doet me niets,
Als de wereld vergaat wil ik in bed kruipen en je vasthouden, dat je misschien als klein kind slaapt,
Er niets van mee hoeft te krijgen,
Dat zou wonderschoon zijn,
Nog secondes en dan worden wij overspoeld,
Angst trekt mij nu al mee naar de stroom of soms slaat onmacht mijn bootje om,
Toch beloofd ik je, ook als wij niet meer in wonderland zijn, mijn lief, de wonderen zijn de wereld nog niet uit.
"Vandaag vond ik een schelp op straat." "Raap hem morgen op."
"Beloofd." "Ik mis je nu al." "Ik weet." "Ik weet jij weet."
De deur waait dicht, in twee keer, de duinen, zij duiken pas bij rukwind, of vlaag."
Comments