Al zonnebadende in de schaduw.*

* (Kan een mens alsnog verbranden aan de felheid van de zon, omdat zij zowaar, daar gepasseerd is voor zij er waren) 



Het was een abnormale dag, zoals er vele abnormale dagen zijn. 
Was dit een logboek geweest dan was ik met "enkele noemenswaardige bijzonderheden" gestart...
Maar dat was het nu net, de pracht schuilde juist daar in het ontbreken van. 
Een dagboek, het verhaal, werd zeker verteld, maar de logboeken.

23 juli 2018

Het mist je niet. Je bent gewoon, een verwijzing naar. 
Het mist je niet. Je bent gewoon, een verwijzing naar. 
Het mist je niet. Je bent gewoon, een verwijzing naar. 

Maar alle overtuigingskracht van de wereld. 
Alle wil te geloven dat.
Alle verplaatsen door, afleiden met en vermijden van...
Heeft niets, op de verwijzing. 
Niets, op waar het onvermijdelijke woord voor staat. 

De laatste weken al, waren woorden zware lasten te dragende van ooit betekenisvolle gedachten gebleken. 
En als zelfs, verwijzingen, hem in de steek lieten, dan moest hij toch, de essentie verloren... Op zijn minst?
De dagen vielen hard als de geregelde dronk die zojuist zijn gezicht aan de muur schaafde na tien keer 'n eentje te veel besteld te hebben en de Hoogste Tijd over tijd verlaten. 
Wij ontmoeten elkaar in het parkje. 
Het lege gebouw dat uitgebaat wordt maar door de claimer nooit echt gesteund is tot het volle potentieel van gelukzaligheid te reiken, deed me aan jou denken. 
Zo verdomd verwaarloosd in de staat, een monsterlijke bouw die je de illusie van fundament verschaft, maar de leegte die zijn warmte maskeerd...
Alle kwetsbaarheid verstopt in hoe de zo verkleurde van wat ooit sprekend was gordijnenstofje dat de ramen, of jouw ogen, doet verhullen voor wat daarachter verschuilt, een uitgeputte put, een opgegeven optimisme, een ongerept gemis aan
De zon sluimert door de berkenblaadjes. 
Eind juli. Toch, schuilen is geen optie maar een noodzaak. 
Zo zitten wij daar. Beschut voor het licht. 'N tijdje. 

Hij praat, ik praat, langs elkaar af. Zo tegen de schouder van de ander leunende. 
Het standaard rondje voor tijdens de lunch, leek wel kilometers, met het benauwde in zijn stem. 
Hij praat over hoe het had moeten zijn geweest. Wat hij allemaal, tevergeefs.
Maar ik herken de liefde die hij beschrijft niet. 
De woorden zijn trilleriger, dan de woorden die overbleven, betekenislozer dan twee die zichzelf van de definitie ontdoen, onzinniger dan de enige zin waar een geliefde zich aan behoefd. 
Zelfs je "Cappucino?" had meer diepte, duisternis en desolaat in zich, dan iedere eigenschap die hij achtte te kunnen opperen in een even luchtige staat als het schuim waarop de lepel rust.
Was het maar zo plat geweest, als drijven op het juiste oppervlak. 
Dat er geen verschil zat in, wie er betraand en nagels tikkende zielsverscheurend naakt in mijn armen besloten ligt, en wie hij is wanneer hij moet wezen wat, iedereen ziet, wil zien, wanneer ze naar hem kijken.

Maar wanneer hij denkt dat hij alleen is, wanneer de schuwe Schuiler zich even van de muurtjes en torens en valse doorgangen ontdoet, zijn sneeuwwitte huid voor een paar seconden in het licht der overgegeven aan doet opleven én in een enkele seconde compleet tot de grond opbrand. 

De huid hoort niet zo. 
De man is te sterk voor het eigen. 
Maar niet onaanraakbaar.
Raak hem, dan alsjeblieft, toch.
De man is vooral gekwetst. 
De man is vooral hunkerend.

Door hemzelf vooral. 
Door hemzelf het meeste.
Naar hemzelf vooral. 

Met alle overtuigingskracht in de wereld. 
Alle wil te geloven dat.
Alle verplaatsen door, afleiden met en vermijden van...
Heeft niets, op de verwijzing. 
Niets, op de onvermijdelijke angst tot leven gewekt. 

Wij lachen wat. Giechelend als twee veertienjarige tieners die voor het eerst spijbelen van school. 
Hij vraagt me wat erger is, het opgeven en leven met, of zoekende blijven?
Geen van beide, geen van beide.
Het ergste is limbodansende zijn tussen de twee verlangens.
Hoe het verlangen naar rust en het verlangen naar wildernis nooit een worden.
En hoe de strijd, gewoon, gewoonte wordt.
Gewoon, gewoontes worden. 

De huid is niet zo dik. 
Niet zo sterk.
Vooral buigzaam.
Vooral bewerkelijk. 

In opdracht van het meeste.
Door hemzelf vooral.
In plichtsgetrouw van het meeste.

Tegen alle beter weten in.
Tegen alle beter weten in. 
Wij weten niet beter dan voelen.
Het hart is altijd zeker van de zaak.
Wij kunnen niet meer dan vertrouwen.
Wij weten niet beter dan wat wij voelen.
En toch...

Tegen alle beter weten in. 
Gedachtes welke, gewoon, gewoontes worden.

Ik ben niet bang het antwoord te vinden.
Ik ben niet bang het antwoord te geven.
Ik ben bang dat het bevragen van, ook, een gewoonte wordt.

Hij wandelt kalmer dan normaal. Rekt de tijd uit vandaag tot elke seconde dubbel. 
Er ligt een nostalgische glinstering in zijn ogen besloten.
Hoe de zonneschijn haarzelf langs zijn wang vleit, is ongeëvenaard.

Het was warm.
Heel warm.
Te warm. 

En wandelen leek als een onmogelijke opgave.
Op een schaduw schiftende na zomer middag. 
En wandelen leek op bergen beklimmen. 
Adem beknijpende, adem ontnemende en thans adem ruimte gevende.


Een lang uitgerekte omhelzing die doet inkrimpen noemen wij afscheid.
Ik wou dat ik me nooit afvroeg wie er voor je zorgt.
Dat is nooit wist van de stilte, de tranen.
Ik wou dat ik kon loslaten zonder te weten wat er daarna mist.
Ik zucht.
De man zou niemand laten je moet hem dwingen tot hij overgeeft.
De man zou slikken en zwijgen en onverwoestbaar tot alles gesloten.
De man zou laten gaan uit liefde, leven in de mist.
Ik zucht.
Hij wist niet dat het een hij was.
Een kind.
Zijn hart was.
Hij wist niet dat het een eigen.
Een zelf.
Een noodzaak was.
Ik besluit hem toe, dat ik hem immer trouw ben.
De beloftes.
Onvoorwaardelijk kunnen geloven in de eerlijkheid van de ander.
Geen diensten bewijzen, geen straffen verwezenlijken.
Al bestaat de ander niet meer.
Ik vertrouw hem, als geen ander, ongeacht het weer.

En hij vliegt de wereld rond.
Stapt in en uit terwijl hij vier grenzen passeerde.
En hij stapt over de wereld heen.
Alsof het land, niet eens een wonder was.
Zo als een pluisje van de schouder geblazen kan worden.
En de man spreekt in vreemde talen.
Fluistert zo nu en dan een gedicht mijn kant op dwars door kilometers aan stormende lucht.
En de man spreekt in vreemde talen.
Alsof het niet is.
Maar de taal van onvoorwaardelijke liefde,
die verstaat hij niet.
Spreekt hij niet.

Niet vloeiend.
Althans. 

Hij spreekt haar bloedend.
Verloederend.
Bemoederend.
Beangstigt.
Verkrampt.
Onmachtig. 
Hij spreekt haar brandend.

Hij spreekt haar vloeiend.
Althans. 
Zo lijkt het wanneer.

Hij spreekt haar vloeiend.
Althans.
Zo lijkt het.
Wanneer hij het laat.
Wanneer hij het neemt.
Voor waarheid.


Mijn pogingen die beginnen met "ik" en eindigen met "weet niet precies hoe ik me voel",
"ben heel raar vandaag", "voel beetje ontdaan mij..."
Zeggen toch altijd hetzelfde...


Dat ik een zwakke vrouw ben.
Nooit ambieerde een sterkere te worden.
Dat ik een zwak hart heb.
En mijn hart een zwak voor jou heeft.

Dat ik een eigenwijze vrouw ben.
Nooit wilde toegeven dat ook ik, nodig, in mijn mond zou nemen.
Dat ik een ondoordringbaar hart heb.
En mijn hart toch, alle ramen en deuren voor je openzet,
hopende dat je binnen komt waaien, 
ongeacht het jaargetijde.

Het was een abnormale dag. Zoals alle abnormale dagen hebben, werd de dagelijksheid overschaduwd door de abnormaliteit die zich voordeed. 


24 juli 2018

Het mist je niet. Je bent gewoon, een verwijzing naar. 
Het mist je niet. Je bent gewoon, een verwijzing naar. 
Het mist je niet. Je bent gewoon, een verwijzing naar. 

Maar alle overtuigingskracht van de wereld. 
Alle wil te geloven dat.
Alle verplaatsen door, afleiden met en vermijden van...
Heeft niets, op de verwijzing. 


Niets, op waar het onvermijdelijke woord voor staat. 

En het verwijst naar de gewoonte, gewoon, te moeten willen wezen.
Gewoon, te moeten willen wensen te wezen.
En het verwijst naar de gewoonte, die nog gewoon, gewoon weest.

Is 't niet gewoon zo?





Comments

Popular Posts