MURAKAMI
"Hij dacht aan mij. En hoe minder ik bestond, hoe meer bestaansrecht het kreeg. Hij dacht aan mij. Schroomde niet om te spreken.
Zo beeldde ik mij soms in dat ik aan het strand lag en de gesprekken zich daar plaatsvonden onder het genot van de huidtintelende zon met mijn handen gretig geklemd om een stuk watermeloen.
Zo beeldde ik mij soms in hoe zijn stem dan klinken zou wanneer het tot leven gekomen, of hoe dat zijn ogen zouden oplichten wanneer het glas getikt wordt en proosten op een gemeenschappelijk toegeven aan het vergif naar keuze midden in de nacht, voor het eerst daadwerkelijk tellen zou.
Zo beeldde ik me soms in dat hij naast mij lag in het parkje tussen het tjielpen van de vogels met de tenen glijdende door het pas gemaaide gras, of in bed lag dicht tegen mij aan wat nu de plek van het tweede kussen was, dat hij mij voorlas uit het boek met stemmetjes en lange stiltes om zijn punt te maken.
Om te laten weten, precies waar, hij dan, aan mij dacht. En hoe minder hij bestond, hoe meer bestaansrecht hij kreeg. Ik dacht aan hem. Te veel en vaak, voor eens.
En soms wanneer hij mij in de ogen keek, net te dichtbij stond, dan beeldde ik me in, dat hij van mij, wij ons, en ik de zijne was.
En soms beeldde ik me in, hoe het leven zou zijn zonder, hem, in beeld, maar zo ver, ging mijn verbeelding nooit, een leven zonder zijn voorkomen was niet langer voor te stellen.
En soms wanneer hij zei, ik denk aan je, beeldde ik me in, dat hij naast mij zat met mijn hoofd op zijn schouder leunende en mijn vasthield al zwijgend. Want je wist het al, nog voor het wetens werd. Ik dacht aan je, wilde geen voorstelling missen."
Zo beeldde ik mij soms in dat ik aan het strand lag en de gesprekken zich daar plaatsvonden onder het genot van de huidtintelende zon met mijn handen gretig geklemd om een stuk watermeloen.
Zo beeldde ik mij soms in hoe zijn stem dan klinken zou wanneer het tot leven gekomen, of hoe dat zijn ogen zouden oplichten wanneer het glas getikt wordt en proosten op een gemeenschappelijk toegeven aan het vergif naar keuze midden in de nacht, voor het eerst daadwerkelijk tellen zou.
Zo beeldde ik me soms in dat hij naast mij lag in het parkje tussen het tjielpen van de vogels met de tenen glijdende door het pas gemaaide gras, of in bed lag dicht tegen mij aan wat nu de plek van het tweede kussen was, dat hij mij voorlas uit het boek met stemmetjes en lange stiltes om zijn punt te maken.
Om te laten weten, precies waar, hij dan, aan mij dacht. En hoe minder hij bestond, hoe meer bestaansrecht hij kreeg. Ik dacht aan hem. Te veel en vaak, voor eens.
En soms wanneer hij mij in de ogen keek, net te dichtbij stond, dan beeldde ik me in, dat hij van mij, wij ons, en ik de zijne was.
En soms beeldde ik me in, hoe het leven zou zijn zonder, hem, in beeld, maar zo ver, ging mijn verbeelding nooit, een leven zonder zijn voorkomen was niet langer voor te stellen.
En soms wanneer hij zei, ik denk aan je, beeldde ik me in, dat hij naast mij zat met mijn hoofd op zijn schouder leunende en mijn vasthield al zwijgend. Want je wist het al, nog voor het wetens werd. Ik dacht aan je, wilde geen voorstelling missen."
Comments